Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe koning stierf!
| |
[pagina 232]
| |
Gelukkig, wie zóó slaapt! - Al plooiden om zijn leden
Zich hier fluweel en hermelijn;
Al zag hij - vorst en held - gevierd en aangebeden,
Zich hier met waardigheid en majesteit bekleeden,
Zijn deel kon nimmer beter zijn.
Doch, tranen mogen wij aan zijn gedachtnis wijden.
De Godheid wraakt die tranen niet.
Zij eeren hem te regt; want hij was groot in 't strijden
Als veldheer; groot als mensch, door vorstlijk medelijden;
En waardig 't Hoogste Rijksgebied.
Wie sprak, wie zag hem ooit, al waar' hij 't laagst geboren,
En mogt niet uit zijn gullen mond -
Te needrig om de zucht van 't minzaam hart te smoren -
Een lieflijk vriendenwoord, een vriendlijk groeten hooren,
Dat aan oranje hem verbond?
Spits vrij de pen, en poog zijn inborst af te malen!....
Geen beter schets dan op 't gelaat
Der armen, die elkaâr ‘hoe goed hij was’ verhalen,
Terwijl ze om zijn paleis, hun milde broodschuur, dwalen;
Die, mooglijk, niet weêr opengaat!
Wat is 't aandoenlijk schoon: bij 't scheiden uit dit leven,
Door arm en rijk om 't zeerst beschreid! -
Wat beelden moesten hem in 't uiterste uur omzweven! -
Geen kussen zachter, om den laatsten snik te geven,
Dan 't kussen van weldadigheid.
o Zeg niet: hij stierf jong! Ja, hij is vroeg gestorven;
Doch wáár mag de ouder zijn, die méér
Den armen schonk dan hij, uit altijd volle korven? -
Of zich, door heldendeugd méér glorie heeft verworven,
In 't bloedig worstelperk der eer?
| |
[pagina 233]
| |
Langs doornen liep zijn jeugd, op lauwren mag hij slapen,
Zoo schoon als éénig stervling won:
Een zon van roem ging op, toen hij verscheen in 't wapen;
Reeds schittrend van genie, in 't levensperk der knapen;
Volleerd, toen hij zijn loop begon.
Als jongling werd hij 't schild en 't zwaard der Nederlanden,
Neen, van Euroop. - Bij Quatre-bras
Gaf de Almagt hem alleen Europaas lot in handen:
Toen was 't gered. - De dank van alle waereldstranden
Klinkt, op der eeuwen stroom, hem na.
En Nederland? - Het dronk den bittren lijdensbeker
Des opstands; doch der knapen bloem
Trad rustig in zijn spoor; van de overwinning zeker,
En dankt den held - Europaas redder, Neêrlands wreeker -
Tien dagen strijds, tien eeuwen roem.
Verwinnaar kwam hij weêr! niet op een zegewagen,
Omstuuwd van schittrend krijgsvertoon,
Of 't hoofd gelauwerd, na zoo veel gewonnen slagen:
Eenvoudig, needrig; maar door 't dankbaar Volk gedragen. -
Wat was dat groot! Wat was dat schoon!
Neen, zeg niet: hij stierf jong! - In 't groots door hem bedreven,
Zijn trouw voor 't Land, zijn dienst aan de aard,
Is stoffe om méér dan één kortstondig menschenleven
Met schitterend gebloemt van daden vol te weven:
Elk hunner was een leven waard.
Wat hij als Kroonprins dacht, vervulde hij als Koning.
Een digt gordijn is voor 't verschiet!
Hoe zal de ontknooping zijn der Fransche treurvertooning,
Die Staten wanklen doet, en, onder schimp en honing,
Monarchen uit hun erf verstiet!?
| |
[pagina 234]
| |
Doch wát ons toef; Hij-zelf, met niets dan 't heil voor oogen
Des Volks, bood nieuwe vrijheên aan.
Vervulle God zijn hoop: 's Lands welzijn te verhoogen!
Gansch Neêrland zal op hem dan ook als Schepper bogen
Van 't nieuw, dán béter, volksbestaan.
Die schepping was beslist - haar vrucht blijft hem verborgen;
God nam hem weg: zijn taak was af.
Wie na hem kome, moog voor haar voltooijing zorgen!
Zijn lange nacht ving aan; hij wacht den jongsten morgen
In de enge kluis van 't Vorstlijk graf.
Daar heb zijne assche vreê! - Maar, Hoorder der gebeden!
Hoor ons bij d' ingang van zijn nacht!
Ontvang hem in genâ, die wèl deed hier beneden! -
Bekroon zijn werk met heil, en zegen aller eeden
Van dankbre trouw aan zijn Geslacht!
Dan zal ons Vaderland - wát nieuwe Staatsorkanen
Uw wijsheid in Europa duld' -
Eendragtig, vrij, zich 't spoor tot ruimer welvaart banen,
En 't doel des Konings, wien wij 't offer onzer tranen
En beden wijden, zijn vervuld.
| |
II.Wien Neêrlandsch bloed in de aders vloeit,
Van vreemde smetten vrij,
Wiens hart voor Land en Koning gloeit,
Verheff' den zang als wij!
tollens.
De Koning zij beweend; oranje is ons gebleven!
Hem roept de wet, hem wacht de kroon;
Hij nam die aan; hij wijdt aan 't Rijksbewind zijn leven:
Wij willen, dankbaar, hem met liefde en trouw omgeven!
Hij leve, tweeden willems zoon!
| |
[pagina 235]
| |
Gegroet, Doorluchte telg van zoo véél groote vaadren!
Was 't u een smart, dat ge op de baan
Van 't heldenhuis, welks bloed gij bruisen voelt in de aadren,
Nog niets voor 't Land vermogt?Ga naar voetnoot(*) - Gij ziet het tijd vak naadren
Waarin die wensch kan zijn voldaan!
Oranje draagt zijn volk in 't harte. - 't Bang verleden
Meldt, hoe hij, in den leeningsnood,
Die offers vroeg, zijn gansch vermogen deed besteden
Tot stijving van den schat, die 't Vaderland, tot heden
Voor stranden veilig, redding bood.Ga naar voetnoot(†)
Had ooit dat Vaderland zijn bloed gevergd, in stede
Van mooglijk nog herstelbaar goed,
Hij had zijn bloed geplengd. Maar zeeg'nend hield de vrede
Het zwaard geboeid. - Riep weêr een krijg het uit de schede;
Wie zou niet reek'nen op zijn moed!
Hij zal, op 's vaders spoor, het dapper leger leiden,
Waar de eer het eischt. In 't Kabinet
's Lands vrijheid - van 't geluk des troons niet af te scheiden! -
In hecht cement van orde, een duurzaam erf bereiden,
Op 't fundament der nieuwe wet.
| |
[pagina 236]
| |
Daartoe bestrale kracht en wijsheid hem van boven!
Dat zijn regering heilrijk zij!
Een spiegel blijve ons Hof, voor andre vorstenhoven!
Wij mogen dat geluk ons van zijn deugd beloven.
In dat vertrouwen roemen wij.
Klep, holle doodklok! Dat de klagende eerbetooning
Van uw metaal door 't luchtruim beef! -
Weldra meldt ons 't geschut het plegtig feest der krooning,
En treurig maar vol hoop weêrklinkt in elke woning:
De Koning stierf! - De Koning leef!
|
|