| |
| |
| |
Mengelwerk.
Kalifornia,
door den Hoogleeraar G. Lauts.
I.
Geschiedkundige bijzonderheden
Ruim drie eeuwen is het geleden, dat aanvankelijk in Spanje het geruchte verspreid werd van El Dorado of het Goudland, hetwelk in de binnenlanden van Zuid-Amerika was gevonden: een land, waar de straten met goud geplaveid, de daken met goud gedekt waren. Francesco de orellana, die van Quito tot op de Oostkust van Amerika was doorgedrongen, sierde het wonderbaar verhaal zijner hagchelijke en moeitevolle togten op met het buitensporigste verslag, dat zijne verbeelding hem van El Dorado kon voorspiegelen. In dien zelfden tijd werd het eigenlijke Goudland ontdekt, doch drie eeuwen verliepen voordat het als een goudland bekend werd. Cortez, de veroveraar van Mexiko, was reeds Markies van Guaxaka, toen de rustelooze en onderneemzieke man, in 1536, de kust van Kalifornia ontdekte, en vrij diep in den zeeboezem doordrong, nog heden door de Spanjaarden, te zijner gedachtenis, de Zee van cortez genaamd. Weinige jaren later bezochten zijne landgenooten die kust langs den Oceaan tot nog hoogere breedte, en zagen er bergen, wier kruinen met sneeuw bedekt waren. Het ontbrak er echter aan die beschaving, welke zij in Mexiko vonden, en aan goud, waarvan de inboorlingen geen kennis hadden en waarnaar de Spanjaard zoo gierig dorstte. Deze kusten werden alzoo voor beschaafder en rijker streken verwaarloosd en weldra vergeten. Het goud, door den Europeaan zoo vurig begeerd, bleef er drie eeuwen onaangeroerd liggen.
| |
| |
Was de Westelijke kust van Noord-Amerika reeds in 1542 door den Spanjaard cabrillo bezocht, te onregt was het dat francis drake in 1588 den naam van Nieuw-Albion wilde geven aan de geheele uitgestrektheid der kust, van de Drake's baai af tot den 45o noorderbreedte; zijnde de kust tot daartoe door hem langs gevaren. De Spanjaarden verdeelden die landstreek weldra I. Oud-Kalifornia of het eigenlijke Kalifornia, dat ten Oosten door de Zee van cortez of de Vermiljoen zee wordt bespoeld, tot waar in het Noorden de rivier Colorado zich in dien zeeboezem ontlast. - II. Langs den Oceaan begint de kust van Nieuw-Kalifornia aan de Allerheiligen-baai (Todos Santos) op 32o N.B., en strekt zich uit tot aan Kaap Mendocino op 40o 19′, volgens sommigen tot Kaap Sint-Joris, nagenoeg twee graden noordelijker gelegen. Er zijn er, die, van het Spaansche gebied, de noordelijke oevers en de schoone baaijen langs die zijde van de Sint-Franciscus baai willen uitsluiten.
Reeds in den aanvang der 17de Eeuw werd door de Nederlandsche aardrijkskundigen jodocus hondius en willem jansz., meest bekend onder den naam van willem jansz. blaeu, het eigenlijke Kalifornia als een schiereiland voorgesteld. Elders meende men dat zij dwaalden, en de eene aardrijkskundige volgde den ander na, met Kalifornia als een eiland af te beelden, tot dat, in het midden der 18de Eeuw, ten gevolge van naauwkeuriger opname dier kusten, op de Spaansche kaarten het eigenlijke of Oud-Kalifornia als een schiereiland werd nedergelegd. Zoo bleek het, dat de berigten van hondius en blaeu goed waren geweest.
Nadat franciscus de ulloa, in 1587, Oud-Kalifornia had bezocht, de bevolking had leeren kennen als bestaande uit onbeschaafde, maar vreedzame menschen, en daarvan naar Spanje verslag had gezonden, kwamen er spoedig Jezuiten om het bekeeringswerk dier heidenen aan te vangen. Als echte boden des vredes kwamen zij zonder gewapende manschappen daarheen, verzamelden de inlanders, die, laag van voorhoofd, met platte aangezigten en breede neusvleugels, voor weinig beschaving vatbaar
| |
| |
schenen, rondom zich; gewenden hen aan eenigen landbouw, en deden hen smaak krijgen in betere woningen, dan zij tot daartoe hadden gehad. Op last, uit Madrid in Mexiko ontvangen, werden de Jezuiten in de 17de Eeuw uit het Kaliforniasche schiereiland verdreven, en door de Dominikanen vervangen. Later kwamen ook de Franciskanen, wier zendelingsposten zich tot Nieuw-Kalifornia bepaalden, alwaar zij sedert het midden der 18de Eeuw hunnen arbeid uitbreidden. Edoch zij bleven in de nabijheid der kusten, zich daarvan maar weinige mijlen verwijderende; zoodat de Spaansche heerschappij slechts in naam zich vijf-en-twintig of dertig mijlen ver, tot aan het Sneeuwgebergte, uitstrekt.
Het Spaansch Gouvernement, geen andere bedoeling hebbendende dan den inlanders het Christendom en de beschaving te leeren kennen, hield er geen krijgsvolk of oefende er geen gezag uit, dan voor zoo ver de bescherming der geestelijke vaders zulks noodig maakte. De krijgsmagt, over geheel Kalifornia verspreid, beliep ongetwijfeld geen 400 koppen, allen ruiters, en in het werpen van den strik (lasso) bedreven. Eigenlijk was dus de heerschappij in handen der monniken, en de betrekkingen tusschen hen en de militaire kommandanten waren niet altijd van vriendschappelijken aard. De geestelijke zendelingen, jaarlijks door het Spaansch Gouvernement daarheen gezonden en bezoldigd, moesten zich tot een verblijf van tien jaren verbinden; wilden zij, na dat tijdverloop, de Missiën weder verlaten, dan waren zij toch even arm bij hun vertrek als bij hunne komst. Niet weinigen bleven er ook na den verpligten tijd, zelfs tot het einde hunner dagen.
De Zendelingsposten behoorden tot de Militaire distrikten of Presidio's, waar de Militaire Kommandant met 40 of 50 ruiters zijn verblijf hield. Hier was een fort met eenige stukken geschut, kommandants-woning, kazernes, woningen voor de gehuwden, en pakhuizen tot het opslaan en bewaren der goederen, welke uit Mexiko ter zee van Akapulko, later van San Blas, in het gebied van Xalisko, ten behoeve der Missiën werden aangevoerd, of die van de Missiën,
| |
| |
ter verscheping naar Mexiko, werden bijeengebragt. - Nabij het Presidio bevindt zich meestal een gehucht of dorp van Spaansche bastaard-afstammelingen uit Mexiko, of kinderen door de krijgslieden bij Indiaansche vrouwen in of buiten echt verwekt.
Op eene halve mijl afstands of verder van het Presidio bevond zich eene Missie met drie, vier of vijf Paters, hebbende zelden meerdan zes soldaten bij zich, om hen, wanneer zij het land intogen, te vergezellen, ter bescherming tegen de vrije Indianen, en tegen het wild gedierte. Zonder een geleide van ten minste twee soldaten mogten zij zich nimmer van de Missie verwijderen. Dat krijgsvolk diende ook om runderen of herten ten behoeve van de keuken op te vangen. Naar de keuze der monniken, behoorden nog vier of vijf Zendelingsposten onder hetzelfde Presidio, op zoodanigen afstand, dat gemakkelijk hulp gevraagd en verleend konde worden.
De Missiën zijn gewoonlijk volgender wijze ingerigt. Eene kerk of kapel met sakristy, soms versierd met fraaije en kostbare kerksieraden en schilderstukken; voorts eene ruime woning voor de geestelijken, uit onderscheidene vertrekken en eene zaal bestaande. Daaraan sluitende eene groote plaats, rondom bebouwd met kleine huisjes, werkvertrekken, keuken enz. Hier houden zich de ongehuwde Indiaansche vrouwen op, bezig onder anderen met het zuiveren, spinnen en weven van de wol der schapen, wier kudden, tot ééne Zendelingspost behoorende, wel eens tien-duizend stuks bedragen. De wol is fijn, doch de weefgetouwen zijn slecht. Er worden wollen stoffen tot kleeding voor de Indianen vervaardigd, daar ieder man met een wollen hemd of pij gekleed is; ook worden er wollen dekens gemaakt, en de veel naar een deken gelijkende Poncho of wollen mantel, met strepen van levendige kleuren, die vooral op de westkust van Zuid-Amerika veel gedragen, en even gemakkelijk bij warmte als bij koude geacht wordt. - Slechts met bepaald verlof mogen de ongehuwde vrouwen over dag uitgaan; er is dus weinig omgang tusschen dezen en de mannen. Dit klooster, indien men het eens zoo noemen
| |
| |
wil, verlaten zij echter, wanneer zij huwen, waartegen zelden beletselen in den weg worden gelegd. - Het dorp of las Rancherias ligt op korten afstand, en bestaat uit eenige straten of rijen huizen, waar elk huisgezin afzonderlijk woont. In die woningen is het doorgaans zeer morsig; zij zijn veelal van huisraad ontbloot, en van zandsteen of gedroogde kleisteen gebouwd. - Hoenders, duiven, vruchtboomen enz. mag ieder huisgezin voor zich-zelf houden; overigens ontvangen allen hunne spijs uit de algemeene keuken. Driemaal daags wordt de klok geluid, en dan laat ieder gezin zoo veel portiën halen als er hoofden zijn. Het voedsel bestaat uit eene lijvige soep (atole) van moesgroenten, peulvruchten of dergelijke, en waarbij het vleesch geenszins vergeten wordt. Nog ontvangen zij meel, of brood, maïs enz., zoodat er voor gezond voedsel in ruimte gezorgd wordt. - Daarentegen moeten zij de landerijen, tot de Missie behoorende, bebouwen, voornamelijk met tarwe, garst, rogge, maïs, aardappelen en peulvruchten, ook zorg dragen voor den moestuin met aspergie, salade, groenten, rammenas enz. en voor den boomgaard, alles onder toezigt der Paters of der soldaten, die inlandsche opzigters onder zich hebben.
Gelijk ze driemaal daags door de klok ter maaltijd worden geroepen, zoo worden ze ook driemaal daags ter kerk genoodigd. Het onderwijs, dat zij genieten, is zeer gering. Zoodra zij gedoopt zijn, behooren ze aan den Zendingspost, en mogen zich van daar, zonder verlof, niet verwijderen. Zij worden echter met zachtheid behandeld en tot hunne nationale spelen en dansen door de Paters aangemoedigd. Zoekt een gedoopte inlander van de Missie te ontsnappen, dan wordt hij door de ruiters nagezet en meest altijd opgevangen en teruggebragt. Voor die zucht naar vrijheid moeten ze met een ijzer aan het eene been boeten. Ten einde echter hierin te gemoet te komen, wordt hun een- of tweemaal 's jaars vergund, den stam, waartoe zij behooren, te bezoeken. Zelden blijft er een achter, dewijl ze weten door de soldaten teruggehaald te zullen worden.
De meeste Zendelingsposten bestaan uit 600 tot 1200, doch
| |
| |
enkele uit meer dan 2000 inboorlingen. Volgens de Russische reizigers is de sterfte onder deze Neophyten zeer groot, in weerwil van de goede voeding en de zorgeloosheid waarin zij leven kunnen. Komt dat van het gebrek aan vrijheid, of van den arbeid, waaraan zij, hoewel die niet te zwaar is, ongewoon zijn? Men beweert zelfs dat de sterfte onder de Christen-inlanders zoo groot is, dat jaarlijks een Pater, vergezeld van twee of drie ruiters, onder de naburige horden, op het aanwerven van Neophyten uitgaat, en hun getal wel eens met geweld vermeerdert.
Behalve met het scheren der schapen, en het bezorgen van den landbouw en den tuinarbeid, houdt men zich in de Missie ook bezig met boterbereiding, smeersmelterij, zeepziederij, leerlooijerij enz. Nadat in de behoeften van allen is voorzien, wordt het overige in de pakhuizen bewaard, om bij gelegenheid naar het Presidio te worden afgevoerd. Zoo verkrijgt men tarwe, maïs, garst, boonen en erwten, boter, talk, zeep, huiden, wol, zout en andere voortbrengselen van het Land tot uitvoer. Daarvan ontvangen de Militairen het noodige tegen vergoeding, en het overige gaat voor rekening der Missiën naar den Pater Guardiaan, of een ander geestelijk Opperhoofd te Mexiko. De eerwaarde Vaders ontvangen langs denzelfden weg de onmisbare Europesche en andere benoodigheden, als chokolade, thee, suiker, specerijen, wijn, ijzeren gereedschappen, geweren, buskruid enz. Is er verder nog geldswaarde voor de Missie te goed, dan wordt die aan kerkversierselen besteed.
Men wil dat er, ten gevolge der gedurige aanwerving van Neophyten voor de Zendelingsposten, vijandschap tusschen de vrije Indianen en de Paters Franciskanen is ontstaan; de meeste stammen hebben zich meer in het binnenland terug getrokken, en van de andere was het steeds te vreezen dat zij, hun kans schoon ziende, den een' of anderen Zendelingspost overvallen zouden, om de gebouwen in brand te steken en de Spanjaarden te vermoorden.
De vrije Indianen vooral zijn traag, morsig en afkeerig van allen landbouw. Zij eten veelal hetgeen zij vinden,
| |
| |
en bemoeijen zich een weinig met de jagt op elanden, herten enz. Von kotzebue meent dat de vrije inlanders vrolijker zijn dan de gedoopten. Velen zijn beneden de vijf voet en zien er krachteloos uit. Roodhuiden kunnen ze niet genoemd worden, daar ze donkerbruin van kleur zijn; misschien gedeeltelijk doordien zij zich de huid met kleiaarde, houtskool enz. besmeeren. Zij hebben lang, stroef zwart haar. Die, welke in de nabijheid der Sierra Nevada wonen, worden gezegd welgemaakt te zijn, en een minder dom en leelijk uitzigt te hebben, dan de horden die in de nabijheid der kust omzwerven.
Zoo bleef Kalifornia aan Spanje jaarlijks eene aanzienlijke som gelds kosten, zonder eenige andere bewustheid dan dat het Christendom en de beschaving er onbeduidende vorderingen maakten. De vrijheidsoorlog ontbrandde in Mexiko, en de toevoer van monniken uit Spanje naar Kalifornia hield op of had althans met groote bezwaren te worstelen. Ook het krijgsvolk bleef zonder bezolding. Deze omstanstandigheden, gevoegd bij de gebeurtenissen en beroeringen, waarvan de naburige gewesten het tooneel waren, deden de inlanders der Presidio's tot onrustige bewegingen overslaan. Nogtans bragt het weinige krijgsvolk hen gemakkelijk tot rede. Maar het krijgsvolk gevoelde nu, dat het de beschermer was der geestelijken, maakte zich meester van het gezag en verklaarde zich onafhankelijk. De Spanjaarden en hunne afstammelingen sloten zich aan de nieuwe meesters aan. Die geringe bevolking dwong weldra de aanvoerders, onder welke niemand bekwaam genoeg was zich als opperhoofd te doen gelden, om zich aan de vereeniging der Mexikaansche Staten aan te sluiten, en hare lotgevallen te deelen. De beide Kalifornia's werden bij die Unie ingelijfd, zonder het voorregt te genieten leden van den Bond te zijn. Zij wonnen er echter bij, dat het vroegere verbod van handelsverkeer met vreemden in eene algemeene vrijheid voor schepen van alle natiën veranderd werd.
Reeds sedert den aanvang der tegenwoordige eeuw was het bezit der Kaliforniasche kusten aan twee Mogendheden als eene wenschelijke zaak voorgekomen: de Noord-Amerikaan- | |
| |
sche Unie en Rusland. Eigenlijk was het niet Rusland zelf, maar waren het de beambten der Russische Pelterij-maatschappij, die, in de Aleutische eilanden en op de Noordwestelijke kusten van Amerika handel drijvende, en er posten hebbende voor de jagt, gaarne die posten met granen en anderen voorraad uit de Kaliforniasche havens zouden voorzien. Daarbij kwam dat de Russen, die een geweldige jagt maakten op de zee-otters, toen deze dieren bij de meer noordelijk gelegene handelplaatsen zeldzamer werden, naar de kusten van West-Kaledonië en van het Oregon-gebied kwamen afzakken. Zoo bezochten zij mede de noordelijke kuststreek van Nieuw-Kalifornia, waar zij in 1812, naar het heet ‘met toestemming der inboorlingen,’ op de hoogte van 38o 33′ N.B. een fort bouwden, en zich tegen den wil der Spanjaarden staande hielden. - De Amerikaansche en ook de Engelsche walvischvangers, na in de zee ten oosten van Japan maanden te hebben rondgezwalkt, wendden niet zelden den steven naar Kalifornia, of ze daar potvisch of spermaceti-visch mogten vinden, en herstelling voor de manschap van hunne scorbuten andere zeek walen, en uitrusting van hunne vermoeijenissen, Vóór dien bloeijenden tak der Amerikaansche scheepvaart rees de Kaliforniasche kust steeds hooger in waarde, zoodat, om andere zeevarende natiën de loef af te steken, en bij meer westelijke uitbreiding van het gebied der
Unie, zich van goede havens aan den grooten Oceaan te verzekeren, die kusten in bezit werden genomen.
| |
II.
Beschrijving.
Uitgestrekt zijn deze kusten, wanneer men van Kaap Sint-Lukas op 22o 44′ N.B. tot aan Kaap Mendocino op 40o 19′ N.B. de geheele lengte aanneemt. Een groot verschil moet daaruit ontstaan van luchtgesteldheid en voortbrengselen. Dit wordt echter aanmerkelijk gewijzigd door het gebergte, dat in de rigting van het noorden naar het zuiden die landstreek doorloopt. Het eindigt in Kaap Sint- | |
| |
Lukas, een hoog voorgebergte, dat in zee uitsteekt. Noordelijk vereenigt zich die bergketen met de hoogere gebergten, het Nevada- of Sneeuw- en het Rotsgebergte. Het laatste rigt zich noordoostelijk, terwijl het eerste meer westelijk, hoogstens tot op twintig mijlen van den Oceaan, zijne lagere met bosch gekroonde of hoogere kale of met sneeuw bedekte toppen voor den zeevaarder doet te voorschijn treden. Langs de uitgestrekte kusten ontmoet men in het Zuiden de Tierras Calientes of heete landen, verder op de Tierras Templadas, gematigde landen, en hooger op de Tierras Frias, koude landen. Men verlieze evenwel niet uit het oog, dat men in Noord-Amerika, bij dezelfde breedte als in Europa, grootere koude en hitte heeft te verduren, zoo wel op de oostkust en binnenslands als op de westkust, hoezeer het verschil op de oostkust verreweg het aanzienlijkst is.
| |
Oud- of Neder-Kalifornia.
Het strekt zich uit aan de Westzijde tot iets hooger dan 34o zoodat het eene kustenstreek heeft van 160 mijlen (20 in eene graad) en eene breedte van 15 tot 20 mijlen. Door zeevaarders wordt het minder bezocht dan Nieuw-Kalifornia, dewijl de dorheid van den grond er den aanbouw van granen en andere leeftogt minder doet gedijen. Het gebergte bestaat meestal uit kale rotsen. Men wil dat er onder zijn van ongeveer 5000 voet hoogte; ook zouden er twee of drie vulkanen worden gevonden.
Rivieren heeft men er niet, want de Colorado, die zich in het Noorden van de Vermiljoenzee ontlast, kan niet tot Kalifornia gerekend worden. Op 150 mijlen afstands van hare monding ontspringt ze uit het gebergte, neemt uit de beide bergketenen, tusschen welke zij zich zuidwaarts kronkelt, onderscheidene rivieren in zich op, verandert meer dan eens van naam, en verrijkt zich op weinige mijlen van den Zeeboezem met de wateren van de Martelaars-rivier, welke, westelijk van de Colorado haren loop hebbende, kan gezegd worden Nieuw-Kalifornia te besproeijen. Er zijn in Oud-Kalifornia slechts beekjes uit het gebergte afda- | |
| |
lende, welke eenige poelen en moerassen vormen; weinige bereiken op de Oost- of Westkust de wateren der zee.
De dorre en steenachtige bodem levert onderscheidene kaktus-soorten, waaronder met eetbare vrucht als de pitajagas, en de fakkeldistel, die tot 40 voet hoog groeit en mede eene eetbare vrucht geeft. Op de meer vruchtbare plekken groeijen onderscheidene boomsoorten, en op de oases worden maïs, peulvruchten en aardappelen geteeld. De olijfboom en de wijngaard, door de Spanjaarden ingevoerd, tieren er wel. - Men vindt er eene soort van damhert, en een dierensoort tot het geslacht der elanden behoorende, met een breede hoornenvlugt. Geiten zijn er niet schaarsch; maar paarden zijn er zeldzaam, en evenzoo runderen; doch minder zeldzaam is er de beer. Er zijn sprinkhanen, schorpioenen en ander schadelijk gedierte; onder verscheidene soorten van slangen, de zoo gevaarlijke ratelslang, die ook in andere steenachtige deelen van Noord-Amerika veel gevonden wordt. Eenden en andere watervogels zijn hier vele. De zee levert overvloed van visch; de spermaceti- en andere walvischsoorten, vertoonen zich in de nabijheid der kusten. Die rijkdommen zijn er tot nog toe van geen nut geweest, en de banken van fraaije pareloesters, met paarlen van het eerste water, worden, bij gebrek van aanmoediging, niet bevischt.
De inboorlingen zijn uiterst vadsig en morsig, en zeer bekrompen van geestvermogens. Hun voedsel is dikwerf walgelijk. Sedert de onafhankelijkverklaring, is den gedoopten de vrijheid geschonken, doch hunne traagheid heeft op vele plaatsen tot oorzaak of voorwendsel gediend, om hen weder tot gedwongen arbeid op de landerijen van de Missiën te noodzaken. Sommigen brengen de bevolking op 9000 zielen; anderen begrooten het getal op nog geene 6000. Het getal Spaansche afstammelingen is onbeduidend.
Oud-Kalifornia wordt in vier Presidio's of Distrikten verdeeld; gezamentlijk hebben ze 19 Missiën of Zendelingsposten. Het is waarschijnlijk, dat de meesten thans zonder geestelijken zijn.
Loretto is de hoofdplaats, gelegen op de Oostkust, aan
| |
| |
eene opene haven, gedeeltelijk door het eiland Carmen gedekt. Behalve het van steenen gebouwde fort, de kerk en zendelingswoning, bestaat het uit eenige ellendige hutten en teelgronden. Er zouden in de nabijheid zilvermijnen gevonden zijn.
Sint-Rosalia ligt noordelijker aan de ruime Malego-baai, die naar het noorden open is, mede aan de Oostkust; zij is van nog minder beteekenis dan Loretto.
In de Vermiljoenzee heeft men, van het Noorden beginnende, de eilanden Ignatius, Sint-Angelo, ook Sint-Ines genoemd, Tiburon, Sint-Francisco, Tortuga, Lobos, Carmen of Carmel, Sint-Joseph, Heilige-Geest-Eiland of de Spiritu Santo, en Cerralbo; - op de Westkust, ook van het Noorden beginnende, Cenizas, Guadeloupe, San-Benito, Codero of Cerras, en Sint-Margaretha.
| |
Nieuw- of Opper-Kalifornia.
Dit strekt zich uit tot aan Kaap Mendocino, op 40o 19′ N.B., en heeft dus eene lengte van 120 mijlen. De breedte is niet op te geven, dewijl de Spaansche militaire en Zendelingsposten zich niet verre van de zeekust hebben verwijderd, en het binnenland door vrije Indianen wordt bewoond. Die vrije inboorlingen kunnen in een groot aantal stammen verdeeld worden, waarvan er in de nabijheid van elk Presidio, en verder op, steeds verscheidene op korten afstand van elkander gevonden worden. Gewoonlijk spreken eenige, die in elkanders nabijheid wonen, dezelfde taal. Gelooft men de berigten, dan zijn er, tot op drie of vier dagreizen afstands van de kust, in Nieuw-Kalifornia welligt een honderdtal stammen, wier talen of tongvallen wel op twintig zijn te rekenen.
Langs en in de nabijheid van de kust vindt men serpentijn, kalkspath, zand- en leisteen en andere steensoorten, die zich hier en daar in scherpe en fantastisch gevormde punten verheffen. Op korten afstand van de kust beginnen zachtglooijende en groenende heuvelen, om dieper landwaarts in over te gaan in hooge rotsgevaarten en kale of met sneeuw bedekte bergen. In de Sierra Nevada of
| |
| |
Sneeuwgebergte moeten ook vulkanische kegels worden aangetroffen.
Een aantal rivieren, uit het gebergte afstroomende, bewatert deze landstreek, vooral het noordelijk gedeelte. De Sint-Filips-rivier, die uit het hoog in het gebergte gelegen Tegujo- of Tejugo-meer ontspringt en zich in de haven van Monterey ontlast. Voorts de Jesus-Maria-rivier en de Sint-Joachims-rivier, welke beide, zich vereenigende, tot een' breeden, diepen stroom worden, om zich met de San-Sacramento te zamen te voegen, en alsdan, na een' kronkelenden loop van meer dan twintig mijlen lengte, een ruim waterbekken van ongeveer anderhalve mijl breedte als hoofdstroom hebbende, en tal van smalle geulen en armen vormende, in de baai van San Francisco hare wateren uit te gieten. De Sacramento, die op merkelijken afstand uit het Noorden aanstroomt, moet uit een meer ontspringen. Er zijn andere meren in het hooge gebergte, als het Timpanagos-meer, ten Noorden van het Tejugo-meer; terwijl meer Oostwaarts zoute meren zijn aan te treffen, en een derzelve omringd is door eene vlakte, alwaar, in den zomer, veel zout kan geraapt worden.
De vruchtbaarheid van Nieuw-Kalifornia is oneindig grooter dan die van Oud-Kalifornia, hoewel de veelvuldige rivieren op vele plaatsen moerassen en poelen vormen. In den zomer voeren de noordwestewinden een' kouden luchtstroom aan, vrij dikwijls verzeld van vochtige dampen, die den wasdom der planten niet weinig benadeelen. De vruchtboomen tieren uit dien hoofde slecht in de nabijheid der kust, beter meer binnenslands, waar ook wijnbergen zijn aangelegd, die lekkere druiven en smakelijken wijn leveren. Verschillende moes- en tuingronden worden er gekweekt, de rammenas verkrijgt eene aanzienlijke grootte; - tarwe en garst, die aan de Missiën veel verbouwd worden, geven er van tien- tot dertigvoud; erwten en boonen geven ruimeren oogst, nog beter de aardappelen, en de maïs of het Turksche koren geeft er niet zelden honderdvoudige vrucht. - De landstreek is rijk aan viervoetig gedierte. Runderen, die er zich sterk vermenigvuldigen, vinden smake- | |
| |
lijk voedsel in de schoone weiden, en het vleesch is voortreffelijk. Er zijn veel paarden en schapen. Daar deze en de runderen vrij rondzwerven, worden ze, wanneer men ze noodig heeft, met den strik (lasso) gevangen. Op die wijze vangt men ook de geheel in het wild levende dieren. Als wild heeft men elanden en herten, hazen en konijnen. Vossen, wolven van meer dan eene soort, ook witte wolven; bruine en aschgraauwe spitsmuilige beeren zijn er veelvuldig. Het stinkdier of de stinkkat is er niet vreemd, maar de tijger behoort er tot de zeldzamer diersoorten. Sprinkhanen, slangen en dergelijk schadelijk gedierte vindt men hier veel minder dan in Oud-Kalifornia. Gevogelte is er veel en velerlei; behalve gieren en soortgelijke roofvogels, zijn er spechten, kraanvogels, ook fraai gekleurde kleine vogels en daaronder, zoo men meent, de kolibri. Voorts patrijzen, pluvieren, duiven, hoenders, eenden, en ganzen in het
najaar bij aanzienlijke vlugten. Ook de witte en grijze zich met visch voedende pellikaan is er veelvuldig. De rivieren, poelen, havens en baaijen bieden visch in overvloed: onder anderen voortreffelijke zalm en steur; doch de Spanjaarden en de inboorlingen maken zoo weinig werk van de visscherij, dat de Paus aan de Franciskanen en hunne kudden steeds vergund heeft, op de vastendagen vleesch te nuttigen. Walvisschen geraken soms in de baaijen op het droog; robben, zeekalveren en zeeleeuwen, die door de inboorlingen gegeten worden, vindt men op de kusten. De zee-otter, die zich te voren, ook nog in de eerste twintig jaren dezer eeuw, bij scholen van duizenden aan deze kusten vertoonde, schijnt door de Russen en Aleuten weggevangen of te zeer verontrust en verjaagd te zijn.
De inboorlingen zijn, even als in Oud-Kalifornia, traag en morsig; de onafhankelijke stammen hebben kleine, naauwelijks vier voet hooge, rond ineengevlochtene hutten, wier oprigting weinig moeite vordert, en die zij bij het verlaten der landstreek meestal verbranden. De groote menigte stammen of horden, ten Westen van het Sneeuwgebergte, leven veelal in onderlinge vijandschap. Men vindt aan den voet van het hooge gebergte stammen, minder leelijk
| |
| |
van trekken en rijziger van gestalte dan nader bij de kust. In den winter dragen zij elandshuiden, die zij daartoe weten te bereiden, of mantels en hoofdbedekkingen kunstig van vederen gemaakt. Het getal der onafhankelijke inboorlingen is, zelfs bij gissing, niet op te geven. De gedoopten kunnen welligt op 20,000, doch gewis niet hooger, worden begroot. De Spanjaarden en hunne afstammelingen, of die van gemengd ras, welke zich, naar men verzekert, sterk vermenigvuldigen, bedroegen, bij den aanvang van het jaar 1848, 6000 à 7000 zielen.
Het gewest wordt in 4 Presidio's of Distrikten, en in vijf-en-twintig tot dertig Zendelingsposten of Missiën verdeeld. Leeren wij het kennen zoo veel de schaarschheid der berigten toelaat, en vangen wij aan van het Zuiden.
Sint-Diego. (32o 42′.) Men acht deze de oudste Zendelingspost van Nieuw-Kalifornia. Zij ligt in eene onvruchtbare landstreek, die een treurig aanzien heeft; doch aan eene goede haven, de baai van Loma geheeten. De Coronados-eilandjes liggen op eenigen afstand voor die baai, waarachter voor groote schepen eene goede ankerplaats is. - Vroeger werd deze haven dikwijls bezocht door de van Manilla komende galjoenen.
Sint-Juan de Compistano, aan het kanaal van Sint-Barbara, dat door onderscheidene eilandjes, welke vóór de kust liggen, gevormd wordt. Het eiland Sint-Catarina dekt de haven. Aan de Missie van Sint-Jan meent men dat het zwaarste en smakelijkste rundvee wordt gevonden.
Sint-Barbara, mede aan het kanaal van Sint-Barbara. Dit Presidio ligt aan eene bogt, welke in het Zuiden gedekt is door het eiland Santa-Cruz, en de kleinere eilandjes Sint-Miguel en Sint-Rosa. In die bogt was vroeger de parelvisscherij, die thans geheel verlaten is. - Van Sint-Barbara, op vier of vijf mijlen binnenslands, is de grond zeer vruchtbaar; doch men heeft gebrek aan rivieren of beken.
Monterey. De baai heeft ten Noorden den Nieuwjaarshoek, en ten Zuiden de Cipressenkaap, met eene wijdte van 8 mijl en eene diepte van 6 mijl. Hoewel er goede ankergrond is,
| |
| |
vooral achter den zuidhoek, waar ook het fort gevonden wordt, ligt echter de baai te zeer open voor de veelvuldig heerschende weste- en noordwestewinden, die er zwaren golfslag en mist aanbrengen. De landstreek vertoont zich hier overigens vruchtbaar, ofschoon in de nabijheid van het fort de grond zanderig is, en er geen zuiver drinkwater wordt gevonden, dan in de regenbakken van het fort. In het Noordoosten en in het Zuidoosten vindt men op weinige mijlen afstands de Sint-Filips- en de Carmelrivier, welke men gelooft, die zich op 7 of 8 mijl ver met elkander vereenigen en uit het Sneeuwgebergte afkomen. Het fort, uit een vierkant bestaande, heeft op elken hoek een blokhuis, en buitendien twee batterijen. De kerk, het woonhuis van den Gouverneur van Noord-Kalifornia, later van dien van de beide Kalifornia's, en de andere gebouwen, vertoonen meer uitgebreidheid en grooter welvaart dan elders in deze streken. Het Spaansche dorp is niet onaanzienlijk.
Sint-Karel, veelal San Carlos de Monterey genaamd, ligt twee mijlen Zuidoost van het Presidio, en is een der aanzienlijkste Zendelingsposten. Deze post ligt in een bergachtige streek, die fraaije gezigtspunten oplevert aan de rivier Carmel. De kerk is met onderscheidene schilderijen versierd. Het zendelingshuis en de onderscheidene pakhuizen der Paters, allen van steen gebouwd, liggen daar tegenover, en het Indiaansche dorp een steenworp verder. De opzigters, welke de Franciskanen uit de Indianen-zelven kiezen, en die met het vonnissen en toedienen der straffen aan hunne landgenooten belast zijn, voeren den weidschen naam van Cacikes.
Sint-Clara, in het Noordoosten van Monterey, in 1777 gesticht, op omtrent 8 mijlen afstands, ligt in eene vruchtbare, wel bewaterde landstreek, en heeft door een' zeearm gemeenschap met de baai van Sint-Francisco. De gebouwen hebben een' grooten omvang; de bevolking van Indianen is er aanzienlijk; de tuinen en landerijen zijn in een' goeden staat en wel onderhouden; de paarden, runderen en schapen van deze Missie zijn groot in getal. - Ook het Spaansche dorp of Pueblo, tot deze Missie behoorende, ziet
| |
| |
er zeer welvarend uit. Het ligt in eene bekoorlijke streek, en de steenen huizen zijn omringd van boomgaarden met perziken, abrikozen, appelen en andere ooftsoorten; ook wijngaarden langs heiningen geleid. Hoenders en duiven verlevendigen het geheel, dat door eene gezonde en tevreden bevolking bewoond wordt.
Sint-Franciscus. Dit Presidio (37o 48′) ligt achter den Zuidhoek of Dennenkaap van de zeer ruime Sint-Franciscusbaai. Een fort, Sint-Joachim genaamd, op eene hooge uitstekende landpunt aan de zuidzijde van den naauwen ingang, verdedigt het inkomen der baai. Overigens zijn de gebouwen alhier van weinig beteekenis. Die van de Missiën van Sint-Franciscus, op eene mijl afstands van het Presidio, doen zich beter voor. De landstreek heeft een dor en kaal voorkomen; rotspunten verheffen zich uit een' zandigen bodem, en de heuvelen zijn met onaanzienlijk kreupelhout of struikgewas bedekt. Het Presidio en de Missie liggen beide op een' landtong. Deze plek geeft den bezoeker, van wege de nevels en koude zeewinden, geen hoog denkbeeld van de vruchtbaarheid, welke dieper in de baai met der daad gevonden wordt.
Sint-Joseph, een paar mijlen verder oostwaards aan eene andere zeebogt gelegen, werd in 1797 gesticht. Hier bloeit alles bijzonder welig, dewijl, even als met Sint-Clara het geval is, de ligging zeer gelukkig is gekozen. De wijn, die hier gebouwd wordt, komt de Malaga nabij. De groenten en granen gedijen voortreffelijk. In de nabijheid zijn, uit hoofde van de daartoe geschikte kleiaarde, steenbakkerijen aangelegd. Brand- en timmerhout is hier niet overvloedig.
Hyearba-buena, alzoo genoemd naar een welriekend kruid dat veel op den oever van deze bogt wordt gevonden. Men vindt hier eene zeer veilige ankerplaats, overvloed van voortreffelijk water en brandhout. Ten gevolge van het veelvuldig ankeren der schepen alhier, is er sedert de laatste twintig jaren het tegenwoordige vlek ontstaan.
Aan de noordzijde van Baai Sint-Franciscus zijn, ongeveer dertig jaren geleden, nog twee Zendelingsposten aangelegd, San Francisco Solona aan eene bogt, drie mijl van
| |
| |
zee, en Sint-Gabriël aan een' boezem verder oostwaards, een paar mijlen van de plaats, waar de rivier van het Heilige Sakrament zich in de baai stort. Deze beide Missiën zijn zeer wel geslaagd, dewijl hier, even als bij Sint-Clara en Sint-Joseph, eene vruchtbare landstreek is gekozen, waar eensdeels geen gebrek aan water en anderdeels de grond niet moerassig is.
De Baai van Sint-Franciscus is zoo uitgestrekt, dat zij de grootste vloten kan bergen. Men berekent haren omvang op 30 mijlen, welke uitgestrektheid door eenige eilanden in twee waterkommen, eene noordelijke en eene zuidelijke, wordt verdeeld. Beide zijn bovendien met verscheidene eilandjes als omzoomd, en hebben armen of bogten, die vrij diep in het land indringen. In dier voege is er niet alleen ruimte voor duizende schepen, maar leveren vooral de inhammen langs den noordelijken oever uitstekende gemakken aan, wijl er diepte genoeg is voor de grootste schepen om digt aan den wal ten anker te komen, en de schepen er ook, door de nabijheid en overvloed van het schoonste timmerhout, alle noodige herstellingen kunnen ondergaan. - In het zuiden van de zuidelijke kom liggen Sint-Franciscus, Sint-Clara en Sint-Joseph, en aan de noordelijke oevers van de noorder haven Sint-Franciscus, Solona, Sint-Gabriël, en het sedert opgekomen vlek Hierba-bene.
Groote verscheidenheid van gezigten levert de baai op. Naar den zeekant heeft men kale rotsen en scherphoekige klippen, of lossen zandgrond, waaruit punten van zandsteen of leisteen te voorschijn komen, en bruin verweerde heuvelklingen, of armelijk zich voordoend struikgewas, terwijl wil stuifzand den ruiter in de oogen waait, of de koude vochtige nevel hem noodzaakt zich in zijnen mantel (poncho) te wikkelen. Meer naar binnen ontwaart men kleine groepen van den deugdzamen stekelbladerigen eik, of donkere bosschen van den pijn- of dennenboom. Hier, eene vlakte bedekt met moerasplanten, op den vochtigen bodem, waar eenden, ganzen en andere watervogelen tot de jagt uitlokken. Doch meer oostwaards, buiten het bereik der zee- | |
| |
winden: welk eene heerlijke groeikracht ontwikkelt zich daar! Prachtige bosschen, met zwaar geboomte, van 100 tot 150 voet hoog; welige landouwen, met kudden van horenvee, niet honderden maar duizenden sterk; even zoo talrijke menigten van schapen of geiten, en groote troepen van paarden, zoo sierlijk en trotsch in hunne vrijheid. Ginds rent eene vervolgde school van snelvoetige herten, of het oog rust met welgevallen op het vlug en fraai gebouwde elanddier; den kop, met breed getakte hoorns versierd, nu links dan regts wendende, en toch, in weerwil van zijne waakzaamheid, door den jager verschalkt, die door het lange gras, in een elandshuid gedoken, waarvan hij den gehorenden kop opsteekt, de kudde langzaam nadert. In het blaauwend oosten, golvende heuvelen, opgevolgd door bergen, en al hoogere en hoogere bergtoppen, tot eindelijk het schitterende wit van kruinen, met sneeuw en ijs bedekt, de zonnestralen terugkaatst. Ziedaar de tafereelen, welke de Sint-Franciscusbaai aanbiedt. - Daar wordt het gehoor getroffen door het verwijderde, maar door de echo zoo menigmaal herhaalde kanongebulder van de batterij Sint-Joachim, die van hare steile rots nederziet op het schip, dat met
bevriende vlag het vaarwater, van naauwelijks een kanonschotswijdte, binnenzeilt, en onder het fort bijdraait. Naderbij streelen den beschouwer dier baai, zoo eenig in haar onderscheiden schoon, de zilveren toonen der klokken van Sint-Clara, welke den vromen roomsch-katholijken Christen tot het gebed roepen. Is het eene gelukkige bevolking, welke die oevers bewoont? Prijst zij haren Schepper voor de goede gaven haar genadiglijk verleend? De natuur ten minste heeft die landstreek bedeeld met alles, wat de stoffelijke mensch noodig heeft om gelukkig te wezen. - Eenmaal welligt, eenmaal, God geve het, zal een gelukkig en welvarend volk, met dankbaarheid voor het almagtig en goedertieren Opperwezen vervuld, zich verheugen in het genot der weldaden, hier zoo rijkelijk uitgestrooid. - Thans? Ja, op de wijdstrekkende wateren van de Sint-Franciscusbaai deinen een aantal bodems van onderscheidene natiën; maar die
| |
| |
bodems zijn zonder bemanning. Met een onverzadelijken dorst zijn die mannen, doof voor pligt en eed, landwaarts ingevlogen; - het is de gouddorst; die dorst, welke zoo vele duizenden tot misdrijf en verderf voert!
Te midden van bevallige eilandjes, waar velerlei zeevogels, en de grijze en witte pellikanen, het vaartuig omzwieren, en de witkoppige adelaar boven het hoofd van den schepeling zich door de lucht beweegt, terwijl hij zijne prooi bespiedt, gaat men, door roeiriem en zeil geholpen, oostwaards aan. De bergen wijken achterwaards, het land opent zich, een moeras is vóór u; doch kronkelende geulen hebben diepte genoeg om het vaartuig een' doortogt te geven. Ten laatste komt men, ruim tien mijlen van het Presidio van Sint-Franciscus verwijderd, aan de monding eener rivier met hooge, steile, schaars bewassen oevers. Dit is de monding van de San Sacramento. Eene halve mijl is de rivier breed, en hare diepte is van onderscheidene vademen, doch er ligt eene bank in de monding, met twee tot vier voet water. Aan den oostkant heeft het vaarwater genoegzame diepte voor zeeschepen van middelmatige grootte. Op den linkeroever werd de uitloop door von kotzebue bevonden te liggen op 38o 2′ 4″ N.B. en 122o 4′ O.L. Den stroom opvarende, verandert het tooneel onophoudelijk: hier steile, daar vlakkere oevers; ook eilanden met schoon en trotsch geboomte begroeid; de bedding zich versmallende, of zich verbreedende tot eene mijl en meer, ja zelfs tot breede watervlakten, die zich voordoen als meren, van verscheidene mijlen in omtrek, maar omgeven van heerlijke landouwen. Omtrent acht mijlen ver den stroom opgevaren zijnde, komt men aan de plaats waar twee rivieren zich vereenigen, om dien prachtigen stroom te vormen. Ten westen van een' lagen bergrug, komt uit het noorden aanstroomen de San Sacramento, die, aan de westzijde door hooge en heuvelachtige oevers bepaald, aan de oostzijde eene menigte armen vormt, die tallooze eilandjes en moerassige gronden omvatten. Die rivier neemt, in haren loop, kleinere rivieren en beken
in zich op; doch hoe ver noordwaards haar
| |
| |
oorsprong is te zoeken, is nog onbekend. Volgens zeggen van inlanders zou ze uit een meer voortkomen. - Uit het Oosten komt de Sint-Joachim-rivier uit de Sierra Nevada, welke van het punt der zamenvloeijing ongeveer dertien mijlen verwijderd is. Tot aan het gebergte heeft men een vlak land voor zich, veel met boomgewas bezet, en moerassige plekken. Riviertakken en beken kronkelen, vereenigen en scheiden weder van elkander, door die uitgestrekte vlakte, welke een vruchtbaar aanzien heeft. Veel herten, elanden en beeren schijnen zich in die vlakte op te houden; ook ganzen, eenden en andere watervogels.
Meer in het zuidoosten van de baai moeten nog andere rivieren zich in de baai werpen, doch bijzonderheden zijn deswege nog niet bekend.
Sir Francis Drake's baai. Wanneer men het voorgebergte der koningen, de los Reyes, voorbij is, omtrent vier mijlen benoorden den ingang der Sint-Franciscusbaai, ligt de haven, waar deze beroemde Britsche zeeman het anker heeft laten vallen. Zij ligt tegen het Zuiden open. Eene rivier ontlast zich in die haven, doch ze is door eene bank gesloten, waarop een zware branding staat, zoodat de sloep gevaar loopt, die, om versch water te bekomen, trachten moet daar te landen.
Bodega-Baai, door de Russen genoemd Romanzows haven of Port Romanzow, is weinig meer dan eene bogt, eigenlijk slechts geschikt voor kleine schepen. Rondom bergachtig, komt eene ondiepe rivier, zich tusschen de steile rotsen heen wringende, haren kleinen waterstroom met de wateren van den Oceaan vermengen. Deze, door de Russen Slavianka genoemd, vloeit met vele kronkelingen, eene lengte van 5 tot 8 mijlen uitmakende, zoo wel als de rivier, welke zich in Drake's baai ontlast, uit de Sacramento-rivier, waarvan zij een der veelvuldige armen schijnt te wezen. In het jaar 1812 is aan den oever eene batterij aangelegd, even als eene mijl meer binnenwaarts, op eene rots, het Fort Ross is aangelegd, beide gebouwd door de Russische Pelterij-maatschappij, die haar hoofdkantoor te
| |
| |
Peter-en-Pauls-haven heeft. Deze, hare betrekkingen steeds verder oostwaarts uitbreidende, en ontwarende, dat van Mexiko jaarlijks duizende ottervellen in China werden aangebragt, gevoelde zich te meer naijverig op dien handel, wijl de zee-otters in de Aleutische en verdere noordoostelijke eilanden zigtbaar verminderden. Zij koos derhalve deze baai nagenoeg 10 mijlen Zuidwaards van Kaap Mendocino uit, en bouwde dit fort op 38o 33′ N.B., zonder de vergunning van het Spaansch bewind te vragen. Hoewel Spanje nog veel hooger noordwaards op den eigendom dier kusten aanspraak maakte, stoorde zij er zich evenmin aan, als de Engelschen hadden gedaan, toen zij bezit namen van het Quadra-Eiland, dat genoemd is naar den Spanjaard della bodega y quadra door wien die kust was opgenomen. De Russen handhaafden zich in het Fort Ross, en de Spanjaarden eindigden met die bezitneming te dulden.
De sterkte bestaat uit zware balken, met twee torens, van eenige stukken geschut voorzien. Ook de gebouwen, woningen en pakhuizen zijn alle blokhuizen. De bevolking bestaat uit een klein getal Russen en de overigen zijn Aleuten, die onder de naburige inlandsche stammen vrouwen genomen hebben, waardoor het geheel omtrent 400 zielen bedraagt. - Met hunne kleine lederen vaartuigen (Baidaren) gaan de Aleuten, met groote onverschrokkenheid en behendigheid, uit op de vangst van zee-otters, pellikanen, steur, zalm enz. - Aan de andere zijde is er land- en tuinbouw, die omstreeks het fort niet wèl slaagt van wege de schrale zeewinden, doch meer binnenslands zeer gunstig staat. Tarwe en garst geven goeden oogst, aardappelen een zeer voordeeligen, kalebassen, rammenassen enz. tieren er insgelijks welig.
Bovendien wordt er allerlei arbeid van smederij en timmerwerk vervaardigd. Er is eene scheepstimmerwerf, de eenigste in geheel Kalifornia, en hooger op aan de rivier, waar het verval van het water dit veroorlooft, een' door het water bewogen houtzaagmolen.
Dewijl reeds twintig jaren geleden de zee-otters uit deze
| |
| |
streken nagenoeg verdwenen waren, vond de Russische Pelterij-maatschappij geen voordeel meer in het verder aanhouden van dien handelspost. Het schijnt dat zij die gebouwen heeft overgedaan, aan een' Zwitser (sutter), welligt een harer ambtenaren, die aan het Fort Ross den naam van Sutterfort heeft gegeven, en aan de landstreek den naam van Helvetia. Eene nieuwe houtzagerij, welke onder zijn opzigt op 5 of 6 mijl van het fort, aan de uitvloeijing van de Slavianka uit de Sacramento, in 1847 is aangelegd, schijnt de aanleiding te hebben geleverd tot het vinden van stofgoud in het rivierzand, terwijl nu de berigten, schier dag aan dag, van aanzienlijker hoeveelheid stofgoud, en ook van goud in korrels en klompen gewagen.
(Het vervolg en slot hierna.)
|
|