Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Uit den vreemde. I. Vooruitgang. Toen 'k nog mijn zwarten baard zou krijgen Moest ik, als de ouden spraken, zwijgen; Zoo had mijn vader 't mij geleerd. Maar nu mijn baard en haar verbleeken Moet 'k zwijgen als de jongen spreken: Zoo is de wereld omgekeerd. Ik ben in jaren toegenomen, Maar tot het spreken niet gekomen. II. Lijkdicht op twee acteurs. Zij werden schraal en schraler En bleeker steeds van kleur; Sleep was een slecht betaler, En slap een slecht acteur. Zij stierven beî geduldig En wachten 's Heeren gunst; Maar bleven beide ons schuldig: De een geld, en de ander kunst. III. Harmonie. Wat zijn zij eensgezind! Vraag man, en vrouw, en kind!... Ik weet hun antwoord wel.... Vraag man, en vrouw, en kind, Hoe elk het huuwlijk vindt? - Het antwoord is: een hel. IV. De kritiek. Max riep: ‘o Vrouwen! wat gelaat! Wat bruin en blond, om blanke slapen! De vrouw is 't schoonst van al 't geschapen!’ - ‘“Gij meent,”’ hernam zijn kameraad: ‘“Het schoonst, voor u en andre knapen, Van al wat in haar soort bestaat.”’ W. Vorige Volgende