ste verwondering of ontroering te laten blijken, toen de Kardinaal hem in 't oog kreeg en een' grammen blik op hem sloeg, riep hij hem toe: ‘ik durf wedden, Mijnheer de Kardinaal! dat ge 't tegen mij niet uithoudt,’ wierp, zonder 't antwoord af te wachten, zijn degen, mantel en andere bovenkleederen insgelijks op 't gras, zette zich in postuur, nam een loopje, en deed een' sprong over den muur, dat de Kardinaal ‘Bravo! Bravo!’ riep, en hem dadelijk navolgde. Nu werd het spel door de drie mededingers voortgezet, als of er niets buitengewoons ware voorgevallen.
Van dat oogenblik af was de gunst, in welke de Ridder stond, schier onbepaald. Zonder die tegenwoordigheid van geest ware hij verloren geweest. Zich te verwonderen en den Kardinaal belagchelijk te vinden was hetzelfde; hem na te volgen was méér dan toejuiching; maar de toejuiching had den Ridder kunnen opbreken, als 't vertrouwen op zijne gave in de edele springkunst hem had te leur gesteld.
Ook de Kardinaal-Minister du perron was een meester in die kunst. Deze sprong over breedten van twee-en-twintig voet.
De liefhebbers van het tegenwoordig platburgerlijke kegelspel hebben alle reden om trotsch te zijn op sommigen hunner voorgangers. Onder anderen waren boileau, malherbes en de Maarschalk catinat er meesters in. Als boileau den bal wierp, was 't volstrekt niet vreemd de negen kegels te zien tuimelen. ‘Erken 't maar,’ riep hij eens zijne speelmakkers toe, ‘dat ik onnavolgbaar ben als dichter en als kegelaar!’ - Naderhand zeî ook malherbes 't zelfde. De dichterlijke schrijnwerker billault schijnt mede een baas te zijn geweest, want hij graauwde den Muzen toe:
Ik keer tot beter dingen weêr,
Uw vleijen kan mijn hart niet winnen. -
'k Wacht van de negen kegels meer
Dan van de negen Zanggodinnen.
Van den Maarschalk catinat is een fraai gezegde over het kegelspel bewaard gebleven. Aan een feestmaal in zijne tent, na het behalen van eene belangrijke overwinning, zeide een der gasten: ‘Ik beroem er mij op een groot legerhoofd te kennen, zoo eenvoudig van zeden, en zoo gewoon te overwinnen, dat hij, na eene zegepraal, in de kegelbaan zijne partij speelt met de kalmte van een rustig burger, die zich van 't dagelijksch werk verpoost.’ - ‘“Ik zou hem grooter vinden,”’ antwoordde catinat, ‘“als hij 't zelfde deed, na een nederlaag.”’
De held bewees later, dat hij die grootheid bezat. In ongenade gevallen kegelde bij op zijn landgoed dagelijks, even kalm en opgeruimd als hij 't vroeger deed in den glans zijner triomfen.
Gustaaf adolf van Zweden speelde dikwerf blindemannetje met zijne generaals.