| |
Het handelsverkeer langs de Noord-Amerikaansche prairies.
Bij de, altijd in zuidwestelijke rigting voortgaande uitbreiding der reeds zoo overgroote Noord-Amerikaansche Bondsrepubliek, moet de kennis der ruime grasvlakten, door de Kanadasche Franschen oorspronkelijk met den naam van Prairies bestempeld, en eene groote oppervlakte gronds, vooral aan gene zijde van den Missisippi, bedekkende, al meer en
| |
| |
meer in belang toenemen. Reeds vóór de bezitneming van Texas had over deze onafzienbare velden een aanmerkelijk handelsbedrijf plaats, dat eenigermate op dezelfde manier, als dat over de Afrikaansche zandwoestijnen, karavaansgewijs gedreven wordt. Eene levendige schildering van dit verkeer wordt gegeven in een te Nieuw-York in het licht gekomen werk: Commerce of the Prairies, or the journal of a Santa Fe trader, during eight expeditions through the great Western Prairies. Wij willen uit dit geschrift het volgende mededeelen:
Tusschen den 30sten en den 44sten graad noorder breedte en den 104den en 108sten van lengte ligt, in eene uitgestrektheid van ongeveer honderd-zeventig uren gaans bij eene breedte van veertig, een der nog minst bekende en minst bezochte gewesten van onzen aardbol, Nieuw Mexico. De ligging dezer landstreek op de kaart nagaande, op eene breedte, die zoo gunstig een klimaat schijnt te beloven, en ziende hoe zij van alomme door bedrijvige en welvarende Staten omringd wordt, zou men genegen zijn te onderstellen, dat zij door arbeid verrijkt, door beschaving met een alles opwekkend leven bezield moet zijn. Ten noorden en oosten wordt dit gewest door de Vereenigde Staten, ten zuiden door Texas, ten westen door Opper-Kalifornië begrensd; maar aan drie kanten wordt het door ketens van bergen en onbebouwde vlakten omgeven, aan de vierde door eene woestijn van groote uitgestrektheid, die van alle bevaarbare rivieren ontbloot is.
De Rio del Norte, die een groot gedeelte van het dus omsloten gewest doorstroomt, heeft gedurende twee derde deelen van het jaar een' zoo lagen waterstand, dat hij te naauwer nood door de kanoos der Indianen gebruikt kan worden.
Deze oude bezitting van Spanje, van alle middelen van gemeenschap met de haar omringende landen verstoken, afgezonderd liggende in den boezem van het onmetelijke Noord-Amerikaansche werelddeel, even als een eiland te midden der golven van den Oceaan, geniet echter sommige der onwaardeerbaarste giften van de Natuur. ‘Nergens,’ zegt de Heer gregg, die haar negen jaren lang bewoond, en herhaalde malen in hare volle uitgestrektheid doorreisd heeft, ‘nergens op den aardbodem misschien is de dampkring zuiverder en gelijkmatiger. In den zomer lijdt men er geene overmatige hitte en in den winter ondervindt men geene plotselinge veranderingen van temperatuur. De Heer humboldt heeft zich
| |
| |
grootelijks vergist, toen hij zeide dat de Rio del Norte soms met eene zoo dikke ijskorst overdekt was, dat men er met paarden en rijtuigen over rijden kon; nimmer is er ijs op die rivier gezien.’
De Heer pike, schrijver van eene in het begin dezer eeuw in het licht gekomen reis door Nieuw Mexico, zegt, dat dit land vrij is van nevelen en vochtigheid, en dat het er meestal niet meer dan eenmaal in het jaar regent, ja somwijlen in het geheel niet.
De grond van Nieuw Mexico is overal bezet met vrucht-, met katoenboomen, met korenvelden, en met tabaks-plantingen. In de vallei van de Rio del Norte vindt men ook wijngaarden, waarvoor echter weinig zorg gedragen wordt. Bij het begin des winters dekt men ze slechts met wat aarde, om ze tegen de koude te beschermen; in het voorjaar snoeit men ze, en dit is alles. Blijkbaar zou men op dezen grond rijke oogsten kunnen winnen, maar de bewoners weten dien niet te bebouwen. Hunne aangeboren vadzigheid hindert bij hen allen vooruitgang, en misschien, zegt de Heer gregg, is er op geheel den aardbol geene onmiddelbaar aan het gebied der beschaving grenzende landstreek, waar alle denkbeelden van kunst en wetenschap zoo achterlijk zijn als in deze. Wie slechts lezen en schrijven geleerd heeft, gaat er voor uiterst kundig door. Het lager onderwijs reikt niet eens zoo ver, dat het de eerste regelen der cijferkunst omvat.
Deze onkundige, werkelooze bevolking vermeerdert zeer langzaam. Zij bedraagt, wanneer men de Wilden niet mederekent, niet boven de zeventig duizend zielen. Santa Fé, de hoofdstad der provincie, telt naauwelijks zes duizend inwoners.
Niet veel langer dan veertig jaren geleden is men eerst begonnen eene geregelde gemeenschap, over de uitgestrekte en onbewoonde prairie-wildernissen tusschen die hoofdstad en de Vereenigde Staten, te onderhouden. Het was een Fransche creool, lalande geheeten, die het eerst deze gevaarlijke onderneming heeft durven wagen. Vervolgens noopte het verslag van Majoor pike, dien de Regering te Washington met een onderzoek belast had, verscheiden Amerikaansche kooplieden, om eene handelsspeculatie naar die van alle voortbrengselen der kunstvlijt verstoken oorden te ondernemen. Maar deze poging mislukte geheel en al, en de ondernemers hadden geen lust om haar te hervatten.
In 1822 vormde zich eene nieuwe handelskaravaan, onder
| |
| |
bestuur van Kapitein becknell, die vroeger de Prairies reeds bezocht had. Becknell ging in de maand Junij met een dertigtal manspersonen en onderscheidene koopgoederen ter waarde van 50,000 dollars op weg. Onversaagd waagde hij zich dwars door deze onbegrensde vlakten, zonder anderen gids dan een kompas en de sterren.
Weldra ondervond hij een schrikbarend gebrek aan water; nergens bronnen, geen regen; onder zich eene dorre vlakte; boven zich een' wolkeloozen hemel. De ongelukkige reizigers zagen zich tot het uiterste gebragt van hunne honden te moeten dooden, en de ooren hunner muilezels te moeten opensnijden, om hunne lippen met het daaruit loopende bloed te bevochtigen. Doch dit noodlottige hulpmiddel had geene andere uitwerking, dan hunnen dorst nog sterker aan te prikkelen en hun verhemelte te verschroeijen. Deze arme lieden, door den ondragelijksten dorst gefolterd, liepen met eene soort van razernij overal in het rond, vruchteloos naar eenige druppels dauw of naar eenig verfrisschend plantgewas zoekende. Elk oogenblik misleidde een noodlottig gezigtsbedrog hunne blikken, en deed hun onverdiend de straf van tantalus lijden. De damptrilling, die wreede begoocheling der woestijn, vertoonde hun nu eens eene kabbelende rivier, dan weder een glinsterend meer. Met woeste vreugde renden zij op dit ijdel schijnbeeld toe, en vonden niet anders dan dezelfde zwijgende wildernis, hetzelfde dorre zand. Niet meer hopende de oevers van den Cimarron te kunnen bereiken, besloten zij naar de rivier Arkansas, van welke zij zich onvoorzigtig verwijderd hadden, terug te keeren; maar ook daartoe hadden zij een' langen weg af te leggen. Toen zij op het punt waren van door krachteloosheid te bezwijken, ontmoetten zij, als door een wonderwerk, eenen buffel en hadden het geluk hem te dooden. Met driftige haast openden zij hem den buik en dronken gretiglijk de kleine hoeveelheid waters, die zij nog in hem vonden. Deze onvoorziene hulp gaf aan de minst afgematten krachts genoeg om de rivier te bereiken, en vervolgens aan hunne geheel uitgeputte reisgezellen hulp toe te brengen. Na dien verschrikkelijken overtogt bereikte de karavaan eindelijk het doel, waarheen zij bestemd was, de stad Santa Fé.
Bij de gevaren van dien langen togt over woeste en drooge vlakten, moest men weldra nog een ander tellen. De Indianen hadden de eerste karavanen niet bemerkt, of althans niet
| |
| |
ontrust, maar grepen die aan, welke in 1824 gevormd werden; roofden de koopwaren, en bragten verscheiden reizigers om hals. De bevreesd gewordene kooplieden wendden zich om bijstand tot de Amerikaansche Regering, en deze gaf hun een militair geleide, om hen te beschermen.
Tegenwoordig is het handelsverkeer tusschen de Vereenigde Staten en Nieuw-Mexico op eenen vrij geregelden voet gebragt. De karavanen komen zaam te Independence, eene plaats ongeveer twaalf mijlen van de bezittingen der Indianen en weinig mijlen van den Missouri gelegen. Zij bestaan uit een zeker aantal opzettelijk tot dien togt gebouwde wagens. Elke wagen wordt door acht of tien muilezels getrokken, en draagt eenen last van vijfduizend pond. De manschap heeft, hoofd voor hoofd, een' voorraad van vijftig ponden beschuit, tien ponden koffij, en twintig ponden suiker. De buffels, die men onderweg kan dooden, moeten aanvullen wat er nog verder aan proviand vereischt wordt. Verscheiden personen, die voor hun vermaak reizen, voegen zich gewoonlijk bij de karavanen; ook komen er soms ziekelijken bij, welken hun geneesheer een' togt door de Prairies heeft aanbevolen. Inderdaad heeft men opgemerkt, dat die reis een uitmuntend geneesmiddel is voor verscheiden slepende kwalen, zoo als leverziekten, kwade spijsvertering en dergelijke.
Eenmaal op weg zijnde, is men weldra de onaangenaamheden van de vele toebereidselen en het langdurig wachten vergeten. De voerman, zoodra hij zijn zweep mag laten klappen, voelt zich als bezield; de muilezels-zelve steken lustig de ooren op, als ademden zij reeds de frissche woestijnlucht in. Een gevoel van onderlinge welwillendheid en eendragt maakt zich spoedig van aller gemoederen meester. Vrolijk gezang, scherts en kwinkslagen loopen van rij tot rij, en terwijl men in zulk eene aangename stemming voorttrekt, verdwijnt het fraaije dorp Independence uit het gezigt.
‘Den 15den Mei 1831,’ zegt de Heer gregg, ‘waren wij met onze wagens, die kappen van ossenhuiden hadden, op weg, en den 26sten kwamen wij te Council-grove aan, waar een ander konvooi zich bij ons moest voegen.
Council-grove, ongeveer honderdvijftig mijlen verder dan Independence, ligt aan den oever eener rivier, die vruchtbare akkers en liefelijke valleijen, door bosschen van eiken-, noten-, olm- en esschenboomen overschaduwd, besproeit. Al- | |
| |
len, die dit heerlijk oord doorreisd hebben, haken naar den dag, waarop het, van de Indiaansche heerschappij bevrijd, door eene nijvere bevolking bebouwd zal worden. In 1825 hadden Commissarissen van de Amerikaansche Regering, die belast waren eenen weg tusschen de grenzen van den Staat Missouri en Santa-Fé af te bakenen, hier ter plaats eene zamenkomst met de hoofden van eenige stammen der Osages, die, tegen een geschenk van 800 dollars, zich verbonden de karavanen niet meer te ontrusten. Van daar komt de naam van Council-grove, dien men aan dit romantisch oord gegeven heeft. Deze concept-weg, die op sommige punten met palen afgebakend is, blijft tot nog toe volstrekt nutteloos voor de reizigers, die bij voortduring het oude spoor der wagens volgen. Doch wij-zelve deden regt aan dien naam van Council-grove, daar wij er onzen grooten raad tot benoeming van onze karavane-hoofden hielden. Men zal zich misschien niet kunnen verbeelden, dat de dolle verkiezingsdrift en partijzucht tot zelfs in deze woeste streken heerschen. Evenwel hebben wij er de onrust van moeten doorstaan. In onze kleine maatschappij hadden wij lieden, tuk op eer en onderscheiding, en verschillen van meening streden en woelden er even driftig, als of wij ons midden op een Staatstooneel bevonden. Eindelijk, na lange debatten, werd iemand, die geen deel hoegenaamd aan den strijd genomen had, maar zediglijk op den achtergrond was gebleven, en in het geheel naar geen ambt had gestaan, tot Kapitein der karavaan benoemd. De Kapitein regelt den dagmarsch en bepaalt de legerplaats voor den nacht. Het overige zijner magt, daar
geene constitutie het omschrijft, is vrij onbepaald. Menigmaal is hij te dien aanzien genoodzaakt, al wat den schijn van bevel heeft te laten varen, en in de plaats daarvan een nederig verzoek aan zijne onderhoorigen te rigten.
Dit eerste punt beslist zijnde, moest ons nomadisch legioen geregeld worden. De karavaan had honderd wagens bij zich, die eene lading ter gezamentlijke waarde van 200,000 dollars voerden. Wij hadden daarenboven een dozijn kleine rijtuigjes en tot onze verdediging (behalve de handwapenen) twee stukjes kanon. Onze troep bestond uit tweehonderd weerbare mannen, in staat om te marcheren en wachtdienst te doen.
Menschen en rijtuigen, alles werd in vier kompagniën ver- | |
| |
deeld. Aan het hoofd van elke kompagnie werd een Luitenant gesteld, die den last had, alle kloven en holle wegen in het oog te houden, de beste doorgangen uit te zoeken, en het vormen van elke legerplaats te besturen. Elken nacht stelden wij acht hoofdwachten zaam, die schildwachten moesten uitzetten, en op vaste tijden van den nacht doen aflossen. Het was aan geen lid der karavaan geoorloofd, zich in deze dienst te doen vervangen; de dandy's zoo wel als de voerlieden, ieder moest tot de algemeene veiligheid persoonlijk het zijne bijdragen. De zieken zelfs moesten ten minste bewijs geven van goeden wil.
Een schilder zou stof tot opmerkelijke tafereelen in geheel het voorkomen van ons reisgezelschap, en in de verscheidenheid onzer kostumen gevonden hebben. Hier de koopman der City met zijn' ruimen overrok van bombazijn, rondom vol gapende zakken; daar de jager met zijne geheel uit leder bestaande kleeding; de landman met zijn groote blaauwe wambuis; de voerman met zijn ligte wollen pak. Om het contrast dezer zoo uiteenloopende, hier, in één gezelschap, vereenigde kleederdragten en physionomiën te voltooijen, hadden wij eenige Spaansche vrouwen bij ons, tot eene in 1829 gebannen familie behoorende, en die thans ten gevolge van eene amnestie terugkeerden.
Den 27sten Mei, alle hoofdpunten geregeld zijnde, gaven de aanvoerders het sein om op te breken. Oogenblikkelijk weergalmde het bosch van het vreugdegeschal der muilezeldrijvers, die hunne werkeloosheid reeds lang moede waren. Ieder liep naar zijn voorspan, wedijverde in vlijt met zijnen buurman, en verkondigde weldra zegevierend dat hij gereed was. Middelerwijl was het rumoer bijna niet te beschrijven geweest: schelden en razen van voerlieden, die hier en daar ontvlugte muilezels nazetten, geklingel van bellen en klokjes, gerammel van kettingen en wagentuigen. Menigmaal ontstond er een lange worstelstrijd tusschen een' reusachtigen wagenmenner en een koppig muildier, dat door geen dreigen of slaan van de plaats te brengen was, plat op den grond ging liggen en zich voortslepen en met zijn halster pijnigen liet, tot dat zijn luim van rebellie voorbij was.
Eindelijk is al het tegensporrelen overwonnen, de wagens zijn bespannen, de zwepen klappen, de muilezels trekken, de assen kraken, de stem der aanvoerders klinkt boven het ge- | |
| |
gons uit van de gesprekken der reizigers, en de lange wagentrein slingert door de onbewoonde vlakte.
Plotseling verschijnt in die stille eentoonige ruimte eene kudde buffels, door het gedruisch der naderende karavaan uit hare rust opgejaagd. Oogenblikkelijk drukt al wie een paard onder zich heeft, zijn dier de sporen in de zijde; de jager spant de hanen van zijn geweer, tot zelfs de voerman laat het leizeel van zijn gespan varen, om mede de gehoopte jagtbuit na te loopen. De een voert een lans, de ander een boog en eenige pijlen. Een dozijn buffels sneuvelt, overal ontbranden keukenvuren, en ieder smult weldra met gastronomischen wellust aan het versche vleesch, waarvan hij soms weken lang verstoken is geweest.
De karavaan komt op den oever der kleine Arkansas-rivier aan, waar zij door een zeker getal harer leden voorafgegaan is, die er een brug over slaan. Van tijd tot tijd wekt het verschijnen van een' troep Indianen alarm onder de reismaatschappij: men snelt te wapen, schaart zich in slagorde; de oorzaak van den schrik gaat voorbij, en men hervat den togt. Op zekeren dag echter zien de reizigers tegenover zich een' geduchten troep zamenscholen; hij bestaat uit meer dan drieduizend personen, waarvan ten minste duizend oorlogslieden zijn. De vaste houding van het Amerikaansche reisgezelschap en de meerderheid zijner verdedigingsmiddelen verijdelen echter ook nu de zeker niet zeer vriendschappelijke oogmerken van den wilden stam, en na onderscheiden niet veel goeds belovende wendingen getroosten de Indische opperhoofden zich, den vredeskalumet te komen rooken.
Des anderendaags weder een nieuw alarm; den daarop volgenden en verdere dagen nogmaals. Groote hoopen vrouwen en kinderen, verward dooreen woelende, naderen de karavaan, omgeven van gewapenden, die met boog en pijlen in de hand rondom het gezelschap komen zwerven, en het oogenblik schijnen te bespieden om te rooven of aan te vallen. Somwijlen houdt men hen door vertoon van moed en slagvaardigheid in bedwang; op andere tijden betaalt men hun eene kleine schatting. Maar die gedurige bestokingen houden deze maatschappij van vreedzame Amerikaansche handelaars op onaangename wijs in onrust, vertragen haren voortgang bij dag, storen haren slaap des nachts, en geven haar eene nuttelooze vermeerdering van vermoeijenis. Het reisgezelschap,
| |
| |
waartoe de Heer gregg behoorde, herinnerde zich bij deze gelegenheid de menigvuldige voorvallen van verraad en gewelddadigheid, waarvan dit kwalijk beruchte oord het tooneel geweest was. Ten overvloede verneemt het onder weg van een' Mexikaanschen jager, dat een officier der Vereenigde Staten, die met eenige anderen door deze zelfde Prairies op reis was, kort geleden door een' troep Indianen is vermoord, terwijl hij bezig was een overblijfsel van water in het bed van een opgedroogd riviertje na te sporen. Zoodanige herinneringen en verhalen onderhouden eene folterende bezorgdheid in aller gemoederen.
Evenwel zie, daar hebben de verdurende en volhardende reizigers den Cimarron bereikt, trekken dien over, en vervolgen stoutmoediglijk hunnen weg over de grenzenlooze Prairies, dwars door de vijandige stammen der Comanches en Arrapahoes. Zij zijn nu de grootste hinderpalen te boven; zij naderen hun doel. Nog tweehonderd mijlen van Santa-Fé kunnen sommigen hunner hun ongeduld niet langer bedwingen, galopperen vooruit en gaan in de hoofdstad van Nieuw-Mexico de komst der koopgoederen aankondigen. De karavaan blijft langzaam, moeijelijk en onder het bezigen van eene menigte behoedmiddelen voorttrekken. Twintig uren gaans van de Mexikaansche stad ontmoet zij een escorte, dat de Gouverneur haar te gemoet zendt; eindelijk is zij aan het doel harer reis, de zoo vurig verlangde plaats, waar het loon van alle vermoeijenissen en gevaren haar verbeidt. Haar intogt te Santa-Fé is een waar volksfeest. Allerwege in de stad hoort men de groote, de heilrijke tijding verkondigen: Los Americanos, los carros, la entrada de la caravana; en gepeupel, ambachtslieden, welgestelde burgers, alles snelt het wandelend handelsleger te gemoet. Voor sommigen der stedelingen is die aankomst eene gelegenheid van winstbejag, voor anderen de hoop op nieuwe stof voor een kleed, een nieuwmodisch stuk huisraad, eenige boeken misschien; voor allen het hunne nieuwsgierigheid prikkelend gezigt der hedendaagsche kunstvlijt, in een land waar de meeste voortbrengselen dier kunstvlijt nog de werken schijnen eener onbegrijpelijke tooverkracht.
De vrachtwagens worden naar het tolkantoor gevoerd, waar, van al de waren, welke zij met zoo veel moeite hebben aangebragt, een regt van niet minder dan honderd percent geheven wordt. Terwijl de beambten nog met deze
| |
| |
langdurige verrigting bezig zijn, hebben de kooplieden, door tusschenkomst van Spaansche tolken, hunne handelsverrigtingen begonnen, en de muilezeldrijvers gaan op de markt den Fandango dansen met de Mexikaansche meisjes. Zij zijn als dronken van vreugde. De karavaan is eene wildernis van zevenhonderd vijfënzeventig Engelsche mijlen lengte doorgetogen, en heeft twee maanden lang geene menschenwoning gezien. Na zulk een' togt mag men wel de naauwe straatjes van Santa-Fé met verrukking beschouwen, welks huizen, zegt de Heer pike, van verre naar die flottiljes van platboomde schuiten gelijken, welke in het voor- en najaar den Ohio komen afzakken.
De geschiedenis van Santa-Fé klimt niet tot de overoude tijden op. In 1550 nog maakt herrera slechts zeer ter loops van Nieuw-Mexico gewag, welks hoofdstad Santa-Fé geworden is. In 1595 leverde een Spanjaard, Don juan de onate, aan den Onderkoning van Mexico een verzoekschrift in, om verlof en bijstand te erlangen tot het aanleggen eener volkplanting op de oevers van de Rio del Norte. Vandaar dagteekent waarschijnlijk de eerste vestiging der Spanjaarden in dit gewest; ofschoon het, volgens eenige geschiedschrijvers, reeds in het jaar 1583 door zendelingen bezocht en deelswijs in bezit genomen waa.
Onate verkreeg van de Regering eene bende van tweehonderd soldaten, wapenen, akkergereedschap, paarden, schapen en proviand voor een jaar. Na daarmede de eerste grondslagen zijner kolonie gelegd te hebben, verlangde hij zes geestelijken met een compleet assortiment van boeken, priestergewaad en kerksieraden. Daarenboven vroeg hij den eigendom van dertig vierkante uren gronds voor hem en zijne familie, den titel van Markies, den rang van Kapitein-generaal, eene jaarwedde van 8,000 dukaten, en de ontheffing van alle belasting op de bewerking der mijnen. De onsterfelijke christophorus columbus, die al de schatten eener nieuwe wereld aan Spanje ten geschenke gaf, had zoo veel niet verlangd.
Evenwel onate verkreeg niet alles, wat hij in zijn veelvragend rekest begeerd had. Desniettemin ging hij ijverig aan het werk, en de kolonie maakte onder zijn bestuur zeer snelle voortgangen. Zij onderwierp verscheiden wilde volkstammen, bemagtigde eene uitgestrekte ruimte gronds, stichtte dorpen en steden, die, naar de bouwvallen te oordeelen, welke
| |
| |
daarvan nog gezien worden, aanmerkelijk moeten geweest zijn. Zij ontdekte ook mijnen van groote waarde, die echter sedert door de Indianen verstopt en zoodanig verborgen zijn, dat men ze niet heeft kunnen wedervinden.
Deze Indianen waren door de Spanjaarden aan eenen slavenarbeid onderworpen, die hun ondragelijk was. Een hunner, een man van zielskracht en welsprekendheid, die beweerde erfgenaam van montezuma's keizergezag te zijn, vuurde hunne verbittering aan, dreef hunnen wrok tot woede, en wikkelde hen in eene zamenzwering, welker doel was, de Spanjaarden allen op éénen dag om hals te brengen. Ondanks al de voorzorgen, door de Indianen genomen, om dit onderwerp met het diepst geheim te omsluijeren, werd het ontdekt, edoch te laat dan dat de Gouverneur de uitbarsting konde voorkomen. Hij had slechts den tijd om zich binnen Santa-Fé te verschansen, en al de inwoners uit den omtrek tot zich te roepen. De voorsteden werden ontruimd, de straten versperd, en alle manspersonen grepen de wapenen op. Deze verdedigingstoebereidselen schrikten de opstandelingen niet af, die in grooten getale bijeengeschoold waren. Na het omliggend land verwoest te hebben, rukten zij op de stad aan, luidkeels roepende, dat de God der Christenen gestorven was, maar dat de zon, de God der Indianen, nimmer stierf.
Santa-Fé werd belegerd. Negen dagen lang verdedigden de inwoners zich moediglijk; maar onophoudelijk groeide het getal der Indianen aan. Zij leidden den loop der beken af, en veroorzaakten daardoor in de stad een volstrekt gebrek aan water. Tot zulk eene engte gebragt, deed de toenmalige Gouverneur otermin een wanhopigen uitval, hieuw op de Indianen in en doodde ze bij honderden; maar de kring, waarmede zij de stad omsloten hielden, herstelde zich oogenblikkelijk, en otermin, de onmogelijkheid inziende, om zulk eene overmagt langer te weêrstaan, verliet de stad. Het gelukte hem een der gewesten van Oud-Mexico te bereiken, waar de bevolking, welke hij met zich gevoerd had, eene nieuwe stad stichtte, die thans den naam van Paso del Norte draagt.
Hij werd in zijn bevel door diego de vargas vervangen, die ondernam het land te heroveren. Deze oorlog, in 1688 begonnen, eindigde eerst, als een andere Trojaansche krijg, tien jaren daarna.
De op nieuw in slavernij gebragte Indianen werden thans
| |
| |
menschelijker dan vroeger behandeld. Elk Pueblo of dorp, werd met twee uren gronds begiftigd, en kreeg verlof zich-zelf te besturen. Sedert dien tijd heeft men hen ook geen komplot zien smeden, als dat waarvan wij zoo even gesproken hebben; doch zoo vaak er een opstand in de Mexikaansche provinciën is uitgebarsten, hebben zij voor de misnoegden partij gekozen.
Bijna de geheele bevolking des lands leeft in steden of dorpen besloten; eenzaam staande huizen zouden te zeer voor de plunderingen der Wilden bloot liggen. De voornaamste dorpen worden in de vallei van den Rio del Norte gevonden, die zich ruim honderd mijlen ten noorden en zuiden van Santa-Fé uitbreidt. Dit rivierdal is het liefelijkst en vruchtbaarst gedeelte des lands. Het koren brengt er een' honderdvoudigen oogst op, en zoo de herfstkoude niet te vroeg en te streng invalt, worden er van denzelfden grond nog eene menigte andere voortbrengselen ingezameld.
De eerste volkplanter, die zich, nadat het land door de Indianen hernomen was, in deze vallei kwam nederzetten, was een Spanjaard, paulo geheeten. Hij won de bescherming van een stamhoofd der Comanches, door hem zijne dochter, die destijds nog slechts een lieftallig kind was, ten huwelijk te beloven. Toen nu, eenige jaren later, het meisje weigerde dit verdrag gestand te doen, werd paulo's huis verwoest en al de bewoners om het leven gebragt, behalve de weêrspannige bruid, welke men gevangen nam. Naderhand leverden haar de Comanches aan eenen stam der Pawnies; vervolgens werd zij door een Franschman van St. Louis gekocht. Verscheiden aanzienlijke gezinnen dier stad zijn van deze schoone Spanjole afkomstig, en vele lieden te St. Louis herinneren zich nog, door haar-zelve hare wonderlijke lotgevallen te hebben hooren vertellen.
Kunsten en Letteren zijn in Nieuw-Mexico bijna geheel onbekend. Het lager onderwijs is er, gelijk wij gezegd hebben, binnen de engste grenzen beperkt; ja zoodanig beperkt, dat eene vrouw, die in staat is eenige weinige regels aan haren man te schrijven, als een wonder beschouwd wordt. Eenige jaren geleden bragt eene Amerikaansche karavaan eene drukpers naar Santa-Fé. Iets dergelijks hadden de inwoners der stad nog nimmer gezien. Een schrandere Mexikaan raadde het gebruik, dat hij er van maken kon. Drie weken lang bezigde hij dit werktuig om een dagblad in het
| |
| |
licht te geven, met hulp waarvan hij zich tot lid van het Congres deed verkiezen. Dit groote doel bereikt zijnde, liet hij zijn blad sterven, en bemoeide zich niet meer met de drukpers, die thans nog alleen dient om katechismussen en gebedenboekjes te drukken.
Doch heeft de studie alsnog de aandacht der Nieuw-Mexikanen niet bezig gehouden, zoo heeft nogtans de mode, die albeheerschende gebiedster, hen eenigzins aan haar gezag onderworpen. Allen die in Nieuw-Mexiko op het voorkomen van fatsoen en fortuin aanspraak maken, volgen stiptelijk, dat is te zeggen, na een jaar twee of drie tusschentijds, den grilligen loop der Europesche modes. Doch de vrouwen maken daarin eene groote verandering. In plaats van den satijnen hoed, of de gazen muts, dragen zij op het hoofd den rebozo, een' wijden shawl van zijde of katoen, welks plooijen zij met bevalligen smaak weten te leggen. De heeren (caballeros), getrouwer dan de dames aan de voorouderlijke kleederdragt, verzetten zich beter tegen die vreemde nieuwigheden, en behouden dan in ongeschondenheid het oorspronkelijke volkskostuum: den sombrero met breeden rand, versierd met een' band van klatergoud; het met passementwerk bezette buis, met de glinsterende knoopen; de calzoneras, eene wonderlijke soort van pantalon, open aan de buitenzij, van de heup tot aan den hiel, geborduurd en geschakeerd met allerlei bonte kleuren, ook beladen met knoopen van metaal. Een kostbare gordel, lange lederen, mede met borduurwerk overdekte laarzen, stijgbeugels van kunstig gesneden hout, en een met zilveren platen bezet zadel, voltooijen het schilderachtig vertoon dezer ouderwetsche uitrusting.
(Het vervolg en slot hierna.)
|
|