't Was toch regt.
Een voornaam jong Engelschman, dien wij brummel zullen noemen, zeide tot een der Prinsen, die tamelijk zwaar was: ‘ik neem aan Uwe Hoogheid te dragen van Hyde-Park naar den Tower, op mijne schouderen, zonder rusten en altijd in den draf.’ - ‘“Ik wed neen,”’ sprak de Prins. ‘Ik wed om twee duizend pond,’ hernam brummel. ‘“Aangenomen. Wanneer?”’ zeî de Prins. ‘Morgen middag, ten twaalf ure,’ antwoordde brummel. ‘“Het uur is gek,”’ sprak de Prins, ‘“want de weg zal vol zijn; maar 't is mijn geluk, dat ge 't niet lang zult uithouden.”’
Op den bepaalden tijd waren beide met hunne getuigen op de bestemde plaats.
‘Het paard is gereed,’ sprak brummel, ‘als Uwe Hoogheid óók zoo goed beliefde te zijn zich gereed te maken!’ - ‘“Ik ben gereed.”’ sprak de Prins. ‘Niet volkomen,’ antwoordde brummel, ‘Uwe Hoogheid moet haren rok uitdoen.’ - ‘“Waarom?”’ vroeg de Prins. ‘Ik heb gewed’ zeî brummel, ‘Uwe Hoogheid te dragen, maar niet hare kleederen.’ - ‘“Goed,”’ sprak de Prins, ‘“daar ligt mijn rok.”’ - ‘Ja, maar uwe laarzen!’ zeî brummel. ‘“Nu, ziedaar mijne laarzen ook,”’ sprak de Prins. ‘Dan uw vest!’ zeî brummel. ‘“Ziedaar het vest ook,”’ sprak de Prins. ‘En uwe cravate!’ vervolgde brummel. ‘“Nu, in 's Hemels naam! ziedaar dan ook mijne cravate!”’ riep de Prins. ‘Vervolgens uw borstrok, en uwe kousen, en uw......!’ ging brummel voort. - De Prins was genoodzaakt de weddingschap gewonnen te geven, en brummel ontving de twee duizend pond.