De smart.
Eens, toen frederik de Groote hoorde, dat een prins dien hij zeer liefhad, overleden was, ontroerde hij zoodanig, dat het stuk, waarin hij las, aan zijne bevende handen ontviel. Treurig zwijgende ging hij in de kamer op en neêr, terwijl hem tranen langs de wangen vloeiden. De Officier, die hem deze tijding gebragt had, gaf in vele woorden zijne deelneming te kennen; maar met zachten ernst sprak de Koning: ‘Ik dank u; doch laat mij over aan mij-zelven. Gij hebt de smart op de tong, mijn vriend! maar ik heb ze in mijn hart.’