reeds boven aangeduid). Een derde hoofdstuk handelt over het schetsen van natuurkundige afbeeldingen, waarbij de vraag: of hierin de wijze der schilders (naar de regelen der perspectief) of der bouwkunstenaars (naar de afmeting of op een denkbeeldig oneindigen afstand) gevolgd moet worden, ter sprake komt. Overgaande tot eene bijzondere beschouwing van de vereischten bij afbeeldingen van zoogdieren, van vogels, van amphibiën en visschen, van ongewervelde dieren, van ontleedkundige voorwerpen, van planten en van fossilen, eindelijk van afteekeningen onder het mikroskoop, geeft de Schrijver over al deze punten vele belangrijke wenken. Het geheel wordt eindelijk door eene korte opgaaf der voornaamste regelen, uit het voorafgaande afgeleid, besloten. Bij elke bijzondere klasse van afbeeldingen worden tevens de voornaamste, vooral de nieuwere plaatwerken aangehaald en over het geheel, zoo het ons voorkomt, juist beoordeeld. Echter verwonderde het ons, dat sommige namen waren voorbijgegaan, die eenen voornamen rang innemen, zoo als b.v. sturm bij de ongewervelde dieren, die gedurende eene halve eeuw, in het vervaardigen van afbeeldingen van insekten, vooral van kevers, heeft uitgemunt; listen onder de oudere en sowerby en reeve onder de nieuweren, bij de schelpen en horens. Bij de ontleedkundige afbeeldingen is de Schrijver vooral onvolledig, daar hij, b.v. noch van de schoone afbeeldingen van soemmerring naar teekeningen van koock, noch van den uitmuntenden ontleedkundigen Atlas van arnold, noch van zoo vele werken van de Italiaansche Anatomen eenige melding maakt. Ook zouden wij met hem de afbeeldingen van straus-durchheim niet zoo onbepaald durven prijzen, evenmin als die der Akalephen van ehrenberg. Dit zijn echter aanmerkingen van
ondergeschikt belang. De afbeeldingen, die de Schrijver bij deze verhandeling gevoegd heeft, zijn proeven van zijn eigen talent, en verdienen zeker over het geheel als wèlgelukt geprezen te worden; hoezeer de tweede afbeelding, eene gekleurde voorstelling van den kukang van Java, aan den kunstkenner waarschijnlijk niet voldoen zal en althans als voorbeeld eener teekening van zoogdieren minder goed gekozen is.
Bij het menigvuldig gebruik, dat thans van afbeeldingen der natuurlijke voorwerpen in zoölogische werken gemaakt wordt, is het mij dikwerf voorgekomen, dat men ééne zaak