Lief en Leed in de Evangeliebediening. Te Leeuwarden, bij G.T.N. Suringar. 1849. In kl. 8vo. 183 bl. f 1-80.
De Pastorie van Mastland heeft vele pennen op dezelfde baan gelokt, om den grooten bijval, dien dit meesterstuk van den tegenwoordig 's Gravenhaagschen leeraar heeft verworven. Jammer, dat men den dichter niet, te gelijk met het genre, ook de kunst heeft afgekeken! Maar de poëzij is niet af te zien. Zij ontvangt haar leven uit eigen bron, en die levensstroom vormt zich eene eigene bedding.
Wij hebben al weder een soortgelijk werk voor ons. De auteur bekent gul dat, vermits er in de laatste jaren over den Evangeliedienaar, het aangename en onaangename, dat hem in zijne betrekking wedervaart, en de wijze, waarop hij die waarneemt, reeds zoo veel is geschreven, het vreemd mag schijnen, dat hij er nog iets wil bijvoegen. Hij vleit zich echter, dat de inhoud de uitgave zal regtvaardigen, dewijl hij daardoor het leeraarambt nog meer wenscht te doen kennen en waardeeren.
In acht hoofdstukken heeft de ongenoemde Schrijver zijne mededeelingen gesplitst. Hij begint met eene herinnering aan zijne eerste Evangelie-prediking. Wij dachten er bij aan de eerste preek van den Schrijver der ‘kerkklokstoonen,’ welker lezing menige traan zal hebben uitgelokt. Bij onzen kandidaat vinden wij geestdrift op effekt berekend; doch missen, wat de prediking van den jongen strauss heiligde. Echter bevat dit hoofdstuk opmerkingen vol waarheid, die den jongen ambtsbroeder voorhouden, hoe en langs welken