| |
Duitschland, Engeland en Schotland. Herinneringen van een Zwitsersch predikant, door J.H. Merle d'Aubigné. Uit het Engelsch vertaald door J. Oudijk van Putten. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1849. In gr. 8vo. XVI en 512 bl. f 3-75.
Wij noodigen thans onze lezers uit om, aan de hand van
| |
| |
merle d'aubigné, Schotland een bezoek te geven. Was de togt door Duitschland vlugtig en snel, kortstondig het verblijf in Engeland, zoo veel te langer houdt hij zich met de Schotten bezig, op den klassieken grond der hervorming, het vaderland van maria stuart en knox. ‘Kennelijk,’ zegt de Vertaler, ‘is het zijn (des Schrijvers) doel geweest, van het merkwaardig ontstaan der vrije Kerk van Schotland een uitgewerkt tafereel te leveren, en die gebeurtenis, ook in hare voorbereiding en gevolgen, in het ware, historische licht te plaatsen; en daartoe heeft hij het noodig geacht, tot aan de dagen der Hervorming, tot knox en welsh, tot maria stuart en jacobus, op te klimmen.
In een tijd waarin het groote vraagstuk der wederkeerige betrekking van Kerk en Staat alom, en ook onder ons, zoo zeer ter sprake komt, moet het zijne groote nuttigheid hebben, met bedaarden ernst kennis te nemen van hetgeen de geschiedenis daaromtrent leert; en dankbaar mogen wij daarom den Heer merle d'aubigné wezen, dat hij ons juist die bladen uit het groote geschiedboek der menschheid als ten spiegel voorhield, die op Schotlands kerk, op Schotlands lijden en strijden in den edelsten kamp betrekking hebben.
Merle begint met eene schilderachtige beschrijving van zijne aankomst in Schotland en vooral van Edinburg. Alleen heeft ons zijne ingenomenheid met het plan der vrije Schotsche Kerk om een gedenkteeken voor knox op te rigten en het ingewikkeld verwijt, Genève voor de voeten geworpen, dat het dit voor kalvijn nog niet heeft gedaan, eenigermate bevreemd. Het Kalvinisme toch, dat uit de Kerk der middeleeuwen de beelden weerde, houdt van geene beeldendienst. De kerk moest aan de wereld ook maar de standbeelden overlaten! Of de heiligen in de kerk staan of op straat is hetzelfde. De Protestantsche Kerk beware het beeld van den gekruisigden; maar alleen in het hart.
Het karakter der Schotten is door den hoogbegaafden reiziger bestudeerd, en hij geeft het in sprekende trekken terug. Hij roemt bovenal ‘hunne verkleefdheid aan de gezonde leer’ geene doode orthodoxie, die het leven des geloofs mist, maar ‘eene leer, die leven kweekt, die leidt tot vernieuwing des gemoeds, tot heiliging, tot gemeenschap met God, en tot goede werken.’ En geen wonder, want de Schotten hebben
| |
| |
den grondslag niet verlaten, waarop de Kerk van christus rust, zonder welken zij in puinen stort. Zoo als merle kerk en leer kombineert, is er een verzoeningspunt aangewezen tusschen het Katholicisme, dat van het beginsel uitgaat: ‘waar de ware kerk is, is de ware leer,’ en het Protestantisme, dat, op even houdbaren grond, de stelling vooruitzet: ‘waar de ware leer is, is de ware kerk.’
Wij meenen, dat ieder merles oordeel over de Schotsche godsdienstoefening zal toestemmen. Wat hij zegt van het Schotsch kerkgezang, zonder begeleiding van het orgel, is ons bewezen op waarheid gegrond te zijn, toen wij in den zomer van het vorige jaar, te Zwolle eenen regt aangenamen middag in een lieven familie-kring van Doopsgezinden doorbrengende, de gulle betuiging hoorden afleggen: ‘wij zouden wel hartelijk bedanken voor een orgel; want dan ging ons gezang verloren.’ Geheel in kontrast met de Engelsche kerk is de geheele vrijheid van liturgie, die wij, waar de prediker door den geest en het leven des Evangelies bezield is, een wezenlijk voorregt noemen; doch, vermits dat niet overal het geval is, niet onbepaald als een voorbeeld ter navolging kan aangeprezen worden.
Het is bekend, dat de Schotsche Kerk zich, sedert 1843, in twee elkander vijandige afdeelingen gesplitst heeft: de Staats- en de Vrije Kerk. Merles oordeel over beiden onderscheidt zich gunstig door onpartijdigheid en gematigdheid. Hij heeft de Algemeene Vergadering van beide bijgewoond, en wat hij zag en hoorde alleraangenaamst beschreven: de eerste in al de praal, die van den troon op haar afstraalt; de laatste in haar vuur en edele geestdrift, ontvonkt vooral door de toespraak van chalmers, die dit merkwaardig woord uitsprak: ‘ik zeg, gelijk ik doe, met de hand op het hart, dat ik onder de groote meerderheid der Evangelische Dissenters in dit land inderdaad geene verschilpunten ken, die ik niet beschouw als bloot zoo vele stroopoppen, en dat het mij de grootste blijdschap wezen zou, zoo deze vreemde Heeren (merle d'aubigné, monod en kunze uit Berlijn) hier er in slagen mogten, om die zich zoo verschillend noemende mede-Christenen er toe te brengen, dat zij te zamen kwamen en overlegden om, hoe eer hoe beter, van al die stroopoppen een vuurtje te stoken!’ Het ware te wenschen, dat vele drijvers dit woord ter harte namen! Bij zulk een vuurtje zou
| |
| |
menige drift bekoelen. Het is jammer, dat doorgaans de minderheid zich aan verdraagzaamheid, de meerderheid zich aan onverdraagzaamheid huwt. Zou dit ook daar van daan komen, dat men van anderen vraagt, wat men zelf niet wil geven?
In het Vierde Hoofdstuk wordt het Schotsche vraagstuk: de zuiverheid der Kerk, en hare vereeniging met, hare afhankelijkheid van den Staat behandeld. Een man als merle, die zulke heldere blikken in de geschiedenis der Kerk geworpen, en haar levensbeginsel in zich opgenomen heeft, is voorzeker bevoegd dit vraagstuk ter toets te brengen en een woord mede te spreken. Het is te bejammeren, dat de Kerk het woord van haren Heer: ‘mijn rijk is niet van deze wereld,’ vergeten heeft, of althans niet in staat is geweest te handhaven. Toen zij geloofde, dat de christus in den Paus beligchaamd was, verviel zij van kwaad tot erger, door zelve zich het regt en de magt van den Staat toe te eigenen, en als, ik zal niet zeggen, geestelijke, neen, maar stoffelijke voogdesse van Koningen en Keizers op te treden. Het is daarom ook te betreuren, dat de Hervorming, welke dit monster eene doodelijke wonde toebragt, weldra en van nieuws, zij het ook door omstandigheden gedrongen, even als in de tijden van konstantijn, in de landsregering een zeker Episcopaat begon te eerbiedigen. Zoo gaat het nog in de Staatskerk van Schotland. De troon van den Koninklijken Kommissaris staat boven het gestoelte der Kerk. De Vrije Kerk wil dit anders. In Nederland is ook, gelukkig zonder scheuring, de dageraad eener nieuwere vrijheid aangebroken. Niemand toch zal het ontkennen, dat Koning willem I zoo al geen bisschop, dan toch opper-ouderling-president der Hervormde Kerk was. De tegenwoordige Regering laat, uit welbegrepen liberaliteit, dit valsche standpunt varen, en tot haren lof verdient het gezegd te worden, dat dit meer aan haar, dan aan den wil van hoog geplaatste Kerkelijke personen is te danken, die in deze afhankelijkheid de bestendiging van hunne grootheid en invloed zochten en vonden.
In Schotland zijn twee partijen, die sedert 1843 ieder een gesloten geheel vormen. De Vrije Kerk wordt door den naam van Evangelische, de Staatskerk door dien van gematigde onderscheiden. Merle erkent de dogmatische éénheid aan beide zijden; alleen wijken ze van elkander af op het punt
| |
| |
der leer aangaande de Kerk in betrekking tot den Staat-Zeer juist lost de Schrijver op, hoe in Schotland eene vrije kerk, die zich van het geestelijk oppergezag van den Staat loswrong, kon in het leven treden, uit de vergelijking van het ontstaan der Hervorming in Engeland, daar zij van den troon uitging, met die in Schotland, waar zij in het volk haren oorsprong had.
Merle geeft de 23 stellingen op, alle op uitspraken der Heilige Schrift gegrond, waarmede de Schotsche Kerk bewijst, dat christus het eenig Hoofd is, en dat de Staat het niet kan zijn. Het is echter niet zoo zeer het leerstuk-zelf, als wel de toepassing er van, die tot de scheuring heeft aanleiding gegeven: de niet tusschenkomst, (zijnde het opdringen van leeraars aan gemeenten, die ze niet wilden ontvangen,) en de afhankelijkheid, die de autonomie der Kerk tot een hersenschim verlaagt.
Merle d'aubigné vergelijkt het Schotsch beginsel met dat wat elders wordt voorgestaan: ‘scheiding van Kerk en Staat.’ Het laatste is negatief, het Schotsche positief. Het eerbiedigt in christus alleen oppermagt, en op dien grond verklaart het in het zuiver geestelijke zich onafhankelijk van aardsche magt. Voortreffelijk wordt dit bepleit, en wij gelooven niet, dat er met grond iets tegen ingebragt kan worden, tenzij het stoffelijk regt van den sterksten een regtsprincipe worde.
De worsteling tusschen Kerk en Staat heeft zich nergens met meer kracht geopenbaard dan in Schotland. ‘Naauwlijks had de Kerk in de eeuw der Hervorming haar aanzijn bekomen, of de Staat begon haar den oorlog aan te doen. Strijd op leven en dood, of anders diepe slaap, - ziedaar in twee woorden de geschiedenis van de Schotsche kerk..... Daarbij valt op te merken, dat, terwijl de Kerk van Schotland in dien kamp altijd alléén staat - alleen met haar goddelijk Hoofd - de Staat bestendig een bondgenoot heeft.
Die bondgenoot is in de onderscheidene tijdperken der worsteling telkens een ander.
In de zestiende eeuw was die bondgenoot van den Staat, tegen de Kerk van Schotland: het Pausdom.
In de zeventiende eeuw was die bondgenoot: het Prelaatschap; niet een Evangelisch Episcopaat, maar de half-roomsche schepping van laud.
In de achttiende eeuw en in den aanvang der negentiende
| |
| |
was die bondgenoot: het Patronaat; dat wil zeggen, het regt der landheeren, der kroon of der hoven, om naar willekeur leeraars der gemeente te benoemen.
Hieruit volgde:
Gedurende de zestiende eeuw, een strijd even hatelijk als misdadig;
Gedurende de zeventiende eeuw, een strijd, die geweldig was en wreed;
Gedurende de achttiende eeuw, een strijd, die ontzenuwend en doodelijk was.’
Wie stemt niet toe, dat hier gelukkige grepen worden gedaan! Van nu af betreedt de scherpziende reiziger den historischen bodem. Alles vereenigt zich in deze herinneringen om de aandacht te boeijen: de tafereelen, hunne aanschouwelijke voorstelling, de blikken op en in het innerlijke leven geworpen, de waarheid, die alles bezielt. Merle begint met het begin; dat is: met de vestiging der Hervorming, welke, door haar orgaan, john knox, den Schotschen rotsman, de onafhankelijkheid der Schotsche Kerk van Staatsgezag proklameerde; zoodat de strijd haren wortel heeft in de verwerping van het pauselijk juk, gelijk de Hervorming haren wortel in het Evangelie-zelf. Wij merken hierbij nog op, hoe verrassend het gezigtspunt is, waaruit de Schrijver den dood van rizzio beschouwt. Zoo moet men zien om in wereldgebeurtenissen de onzigtbaar ingrijpende hand der Voorzienigheid op te merken.
Bij de botsing, die weldra tusschen de Kerk en de tusschen-regering, na den val van maria stuart, ontstond, verschijnt de Staat in geen voordeelig licht; terwijl hij, op eene wederregtelijke wijze, de inkomsten der Kerk zich toeeigende. Koning jakobus sloeg denzelfden weg in en wenschte daarenboven het verloren terrein te herwinnen. Merle vervult ons met eerbied voor de Algemeene Vergadering en inzonderheid voor haren woordvoerder melville, die den moed had de heilige regten der Kerk tegenover den Troon te handhaven en het geluk ze, voor het oogenblik althans, te doen zegevieren; want twee jaren later dreef de Koning op zijn gezag, tegen den algemeenen volkszin, de beruchte ‘black-acts’ door, waarbij den Koning een oppergezag in de Kerk werd opgedragen: dat tien jaren daarna door eene parlementsacte weder voor nul en van geener waarde werd ver- | |
| |
klaard. De Schrijver sluit dit Hoofdstuk met de kordate ontmoeting van andreas melville met den Koning. Wij zijn het met den Schrijver eens, dat de taal van den onderdaan te scherp was. Doch wij hooren nog liever een te sterk woord van moed en goede trouw, dan laffe vleijerij, waarbij de zaak, die men geroepen is voor te staan, wordt verraden.
Wij vinden het zoo geheel onnatuurlijk niet, dat de Koningen, toen zij zich onmiddellijk door God, zonder eenigen wil of stem van het volk, op den troon verheven achteden, zich ook bevoegd hielden, hoog gezag in de Kerk te voeren, en ook dáár geene volkskeuze konden eerbiedigen, die mettertijd twijfeling kon doen ontstaan aan den onmiddellijken oorsprong van het Koningschap. Niemand was van dit idé zoo innig doordrongen als jakobus, en het haperde hem niet aan list en sluwheid, om den vrijheidsgeest der Schotsche Kerk te fnuiken. Men zal daarvan overtuigd worden bij het lezen van het Zesde Hoofdstuk, dat de geschiedenis der worsteling met de maatregelen, die jakobus koos, doet aanvangen, welke smart en rouw over de Kerk uitgoten.
De ongelukkige en trouwlooze karel I, die meer verstand en vaster wil had dan zijn vader, doch minder opregtheid, en die ook daarin van hem verschilt, dat hij een driftig Arminiaan was, die nog liever een Pausgezinde (zijne vrouw was Roomsch) zag, dan een Puritein - deze man trachtte door list en geweld de grondslagen der Schotsche Kerk te vernietigen; doch de moed der verdrukten behaalde de overwinning. Hoog ingenomen met zijne Schotten ontwijkt merle zeer voorzigtig het staatkundig terrein, waarop het niet altijd even eerlijk toeging. Men denke slechts aan het verkoopen van den ongelukkigen karel, die weerloos bij hen bescherming zocht. Wij veroordeelen die daad, als door niets te verontschuldigen; maar de trouwlooze stuart, die er aanleiding toe gaf, is er voor aansprakelijk. De rampzalige heeft tegenover de feestzaal van zijn eigen paleis voor zijne misdrijven met zijn hoofd geboet.
Vol verontwaardiging zal men het met gloeijende verwen afgemaalde tafereel lezen, dat merle ophangt van de verdrukking, welke de Schotten te lijden hadden van de handlangers van den tweeden karel en van den dwaas, die zijne drie kroonen voor eene mis verkocht. Er zijn er, die de Schotten voor geestdrijvers hebben aangezien, en ook merle
| |
| |
werpt een sluijer over de uitersten, waartoe opgewonden geestdrift zoo ligt overslaat; maar toch was de tegenstand lijdelijk, en de standvastigheid, welke aan menschen, die geene bepaalde godsdienstige overtuiging hebben, als dweeperij toeschijnt, is met eere gekroond, toen de blijde dag der verlossing aanbrak en de onvergetelijke willem van oranje het geween in gejuich deed verkeeren.
Het achtste Hoofdstuk behandelt de worsteling van Schotland in de vorige en deze eeuw tot 1843. De overwinning van het Protestantisme had Schotland gered van wreede onderdrukking. Bij de acte van Unie (16 Januarij 1707) werd de vrije Presbyteriaansche inrigting van het kerkbestuur gewaarborgd; doch reeds in het vijfde jaar daarna geschonden door de wederinvoering van het Patronaatregt, dat de Schotsche Kerk aan de bescheidenheid van het Episkopalisme prijs gaf, en zijdelings onder het gezag der kroon terugbragt. Men zal ontwaren, dat het drijven der vroegere Regering niet vruchteloos was geweest, door dat er mannen in kerkelijke bediening waren geplaatst, die, uit het vroegere radikaal van hunne aanstelling meer rekkelijk, de overheersching van den Staat gewillig droegen. Zij kregen den naam van gemodereerden, en hun voornaamste orgaan was de wijdvermaarde william robertson. Hard is het oordeel, dat merle over het inwendig leven van dezen man velt. Het is nog erger dan verketteren. Wij houden er niet van. Vroeg men ons: wiens beschrijving over de Hervorming der XVIde eeuw wij de voorkeur geven? wij zouden niet aarzelen de palm aan merle boven robertson toe te wijzen. In merles geschiedenis is leven, warmte, aanschouwelijkheid. Robertson heeft een marmeren standbeeld geleverd; het bezit juistheid in omtrek en houding, maar het is ijskoud. De beeldhouwkunst mist het vermogen om leven in het oog te brengen; - maar is de beeldhouwer daarom zelf koud en levenloos?
Een belangrijk licht verspreidt de Schrijver over de jongste gebeurtenissen. De bron genaderd, waaruit ze ontsprongen, volgt hij den stroom op den voet. Dit verhaal maakt zijn werk onmisbaar voor elken beoefenaar van Kerkelijke geschiedenis en Kerkregt. Het houdt allen Regeringen een spiegel voor, waarin zij kunnen zien, hoe ver haar arm gaat en gaan mag, en dat zij, moge hij ook met het zwaard
| |
| |
of besluiten gewapend zijn, te kort schiet en magteloos neêrvalt, zoodra de stem van het geweten zich doet gelden. Dit is, op den 18 Mei 1843, te Edinburg gebleken. De Britsche Regering en het Parlement begrepen de Schotten niet. Zij begrepen zich-zelven zeer goed. De afscheiding is er een gevolg van geweest, en het verhaal, dat merle van de beide Algemeene Vergaderingen gaf, getuigt meer dan redenering, aan welken kant gemeenlijk leven bloeit. De glorie van de Kroon werpt in de Kerk geen straal van geestelijk leven.
Wij hebben dit werk met uitstekend genoegen gelezen, en bewonderen den man, die, waar een ander zou vervelen, de aandacht blijft boeijen, en merkwaardige voorvallen en uitkomsten zoo aanschouwelijk en toch eenvoudig teruggeeft. Wij danken den Vertaler, die dit werk zoo voortreffelijk in onze taal heeft overgebragt en den uitgevers voor de schoone uitvoering tegen zulk eenen onbeduidenden prijs. Alleen voegen wij hier nog bij, dat dit werk verrijkt is met eene bijdrage tot de Kerkelijke geschiedenis der negentiende eeuw, bevattende de wijze, op welke de vaderlijke Regering van Rusland, dat paradijs, waar de knoet in het midden van den hof staat, de Protestanten in de Oostzee-gewesten in den stal der Grieksche Kerk drijft.
H.
J.H.S.
|
|