der verdichting opvoert, heeft tot helden gekozen, de twee kleinzonen van den bekenden Maarschalk königsmark, wier zuster aurora als moeder van den beruchten Maarschalk van Saksen mede nog bij sommigen bekend staat. Hij laat die twee jongelingen rondzwerven eerst te Celle bij den niets beteekenenden george willem, een speelbal van den laaghartigen bernstorff; daarna in Engeland, waar een van hen, naauw bevriend met den zedeloozen Koning, in een avontuur verwikkeld werd, dat hem bijkans het hoofd kostte. Gelijke avonturen worden ook te Versailles en te Madrid ontmoet. Eindelijk wordt aan het ontuchtig hof van Hanover een intrigue gesponnen en ontknoopt, die de stammoeder der latere Britsche Koningen, de ongelukkige Prinses dorothea sophia in een dubbelzinnig licht plaatst en george I met schande overdekt.
Deze historieschetsen, niet onder verdichte namen bemanteld, zijn allerbelangwekkendst, in heur levendigen onderhoudenden stijl. De eene boeit nog sterker dan de andere. Palmblad schildert geene idéën, maar het leven, zoo als het zich in feiten openbaarde. Het kleed is poëtisch, het wezen behoort aan den tijd, die gelukkig tot de domeinen der historie mag gerekend worden.
De indruk, welken deze schetsen maken, is niet vleijend voor de Vorsten en hovelingen der vorige eeuw. Wij hebben geen enkel karakter, uitgenomen dat van Hertog willem aangetroffen, dat beminnelijk is, of hoogachting verdient. Palmblad geeft ze allen aan de verachting prijs, die zij verdienen.
Het werk is uit het Zweedsch vertaald en wèlgeslaagd. Of er behoefte aan is, om in zulk een vuile hoflucht rond te doolen, zullen wij niet beslissen. Zeker kan het geen nadeel aanbrengen, dat, daar tegenwoordig zoo veel over zedelijke ontaarding geklaagd wordt, ook de binnenkamers en slaapsaletten van het voorgeslacht eens geopend worden. Elke blik daarin doet die klagt bedaren. Met zulk een oog wenschen wij, dat het boek beschouwd worde; dan zal men geene voorgeslachten meer benijden, die voor schandelijke Vorsten knielden als voor engelen des lichts; voor onverlaten, die beweerden Gods stedehouders te zijn, terwijl zij in hunne paleizen kweekscholen aanlegden, waar de Satan-zelf gevaar