van jaïrus van onzen tollens, naïf van zeggelens Bloode Piet. Hofdijks Minstreelzang, dorbecks Troubadour van Oranje en ook van den berghs Weesmeisjen zijn uitmuntende kabinetstukjes. Boeijend is wederom van lennep in zijne Twee pistoolschoten 1672. Wij bewonderen fijnen kunstsmaak in mensingaas Drie koningen, in beynens Raphaël en Salvator Rosa, en lublink weddiks Guido Reni; diep gevoel in ter haar bij zijn Borromeesche eilanden op het Lago Maggiore, in beynen, bij zijn Blik op Italië. Wij herkennen van oosterzees keurige stift in zijn Zuiderkerk van Rotterdam; doch den palm geven wij in het proza aan bosdijk, wiens Gewigtig tijdperk uit het leven van een groot man, voor ons een juweel van het eerste water is. Van sendens Overzigt van meijers Heemskerk wekt ons verlangen naar het dichtstuk-zelf op. De Catharina is zijner waardig, en de Oude hoofdpoort te Rotterdam, door g. van reyn, verdient in dit Album een plaats, ofschoon het stukje meer tot de strengere geschied- en oudheidkunde behoort.
Wij mogen niet ontkennen, dat in eenige der genoemde stukken vlekken gezien worden; doch zij nemen den indruk van het geheel niet weg: ofschoon wij het niet eens zijn met hen, die meenen, ‘dat kleine vlekken een goed werk even min ontsieren als een sproetje het blanke gelaat eener schoone.’ Wij mogen bij de keurige platen van dezen jaargang niet blijven stil staan. Zij zijn waardige pendanten der verhalen en dichtstukjes, waartoe zij behooren, en niemand zal de illustratiën van rochussen, verburgh, chimaer van oudendorp, weissenbruch, d'arnaud gerkens, maar vooral van l.t. van wijngaerde zonder kunstgenot aanschouwen. Den derden jaargang, indien hij ons wordt toegezonden, hopen wij meer kritisch te kunnen beschouwen.