| |
De geschiedenis der Kerkhervorming in tafereelen; een leesboek ter bevestiging der Protestanten in hun Christelijk geloof, bekroond door het Haagsche Genootschap tot verdediging der Christelijke Godsdienst, door B. ter Haar, Theol. Doct. en Predikant te Amsterdam. II Deelen. Vierde vermeerderde druk. Te Amsterdam, bij ten Brink en de Vries. 1848. In gr. 8vo. f 6 - :
De vierde druk! Zoo algemeen is dan de smaak van het Nederlandsch publiek niet verbasterd, als velen waanden! Zoo algemeen is de zinbegoochelende en hartverdervende lectuur der Fransche romans dan niet doorgedrongen, als velen klaagden; want wie kan de excentrieke voortbrengsels der laatste jaren verslinden, zonder dit werk ongelezen ter zijde te leggen? Een vierde druk! - Dan niet slechts praalt het in de bibliotheken der geleerden of ligt het op de schrijftafels der belletristen, maar 't verstrekt ook tot avond-lectuur in den gezelligen huishoudelijken kring aan den vriendelijken haard. Een vierde druk! - Dan is het niet slechts het handboek van ernstigdenkende mannen en grijsaards, maar van menschen van allerlei leeftijd, sekse en kleur. Een vierde druk! - De Protestanten hebben er eer van, dat zij dit boek op zijn waren prijs gesteld hebben. Het is een uitnemend boek; uitnemend in plan en bewerking: het oude, welbekende wordt hier in een vorm en kleed weêrgegeven, zóó dat het geheel nieuw schijnt geworden. Van al wat sedert de gebeurtenissen, in dit boek vermeld, over dezelve werd geschreven, is partij getrokken, en waar geen geschiedschrijver gesproken heeft, dringt ter haar-zelf tot den oorsprong der gebeurtenis door, brengt het duistere in het licht, heldert het betwijfelde op, voert nieuwe bewijzen aan. De pen van den dichter heeft zich aan dien van den geschiedschrijver gehuwd, geene waar- | |
| |
heid is aan de poëzij opgeofferd; ook geen enkel offer aan den smaak der eeuw, het historisch-romantische, gebragt. Wat zullen wij voegen bij den wierook, die van alle zijden over dit meesterstuk is opgegaan? Niets minder een meesterstuk, omdat nijd en bedilzucht er een vlek op trachtten te werpen. Het venijnigst insekt knaagt aan de schoonste vruchten! Voor de tweedemaal zonderen wij ons af, om het te beschouwen, en er een verslag van te geven, met tusschenvlechting van
onze opmerkingen.
In de Voorrede verdedigt ter haar zijn werk tegen den ‘Katholiek’ Hij heeft dien te veel eer aangedaan, en zijne moeite is nutteloos. De Protestantsche lezer, die den ‘Katholiek’ onder den toevoer van maandelijksche periodieke werken vindt, bladert hem slechts door, en glimlacht (want die zich deze moeite geeft, is doorgaans in staat hem te kunnen beoordeelen) en - slaat ook wis deze voorrede over. De ‘Katholiek’ wordt er niet door overtuigd en zal er nieuwe stoffe in vinden voor een auto-da-fè. In de Inleiding beschouwt de Schrijver I. de Hervorming (als) de vernieuwde opwekking van het ware levensbeginsel in het van zijn oorsprong verbasterde Christendom (bl. 7-27). Tot bevestiging van het op bl. 14 gestelde, ten aanzien der leerredenen van dien tijd (vergel. noot (11)) dient, dat zij, volgens b. stör in fuszlins Beitragen zur Gesch. d. Reform. II. 225, ‘bestonden uit levensbijzonderheden der heiligen met ellendige platte zedelessen vermengd, indien niet zelfs uit potsen. De groote hoop der priesters predikte meesttijds van gaven, offeranden, zielmissen en van de hitte des vagevuurs.’ Volgens melanchton (Apolog. der Aug. Conf.) predikten anderen, in plaats van over Bijbelsche teksten, over plaatsen uit aristoteles Ethica. Wat de reliquiën-dienst aangaat (bl. 27), men had zelfs te Schafhausen den adem van den heiligen joseph door nicodemus opgevangen (meijers Ref. Hist. v. Schafh.). Een aflaatkramer in het Wurtembergsche vertoonde eene groote slagveder uit den vleugel van den aartsengel
michael (spittlers Gesch. von Wurtemberg, S. 124), en in een katholijke hofplaats was, nog in het begin dezer eeuw, in een glas te zien de adipe S. laurentii, d.i. een gedeelte van het vet van den heiligen laurentius. Men had te St. Denis een spijker, waarmede jezus aan het kruis was geklonken, een stuk been uit den arm van St. eustatius, een dito van simon, een schouderbeen van joh. den dooper, een
| |
| |
zilveren vat met reliquiën van den profeet jesaïa, een kristal met de hairen van St. margriet, een zilveren vat, waarin het schurft van een melaatsche, dien jezus genas (Voyage hist. de l'Europe, Paris 1693, in 12mo.). Men vereerde een tand van chrysostomus, vier vingeren lang en drie breed; te Ragusa bij Florence den linkerarm van joh. den dooper (roscoë, Leven van leo X, D. I, bl. 48). Bajessid vereerde het handvatsel der lans of speer, waarmede jezus in de zijde gestoken was, aan innocentius VIII. Volgens anderen is de echte speer te Neuremberg. Innocentius VI vereerde haar, in 1354, aan Keizer karel IV, sedert welken tijd dezelve in die rijkstad onder de keizerlijke kroonsieraden bewaard wordt; volgens anderen is zij te zien in de H. Kapel te Parijs (roscoë, t.a. pl. bl. 47). In Venetië bewaarde men de melk van maria, en den rotssteen van mozes, die water gaf. Te Rome... doch wij zouden een foliant kunnen vullen alleen met de namen der reliquiën. Slechts dit nog: erasmus klaagde in de voorrede zijner uitgave van hieronymus (1516), dat men de reliquiën van de ligchamen der heiligen op een afgodische wijze bewaarde, terwijl men de reliquiën van hunnen geest, namelijk hunne boeken, veronachtzaamde.
Ook over de ongebonden levenswijs, de prachtliefde en verkwisting der geestelijkheid (Religio peperit divitias et filia devoravit matrem) ware veel bij te voegen. Ten aanzien van het Ezels- en Narrenfeest vermelden wij nog, dat m. de tiliot, in 1741, te Genève heeft uitgegeven: Mémoires pour servir à l'Hist. de la fête de Foux, qui se faisoit autrefois dans plusieurs Églises. Zie ook h.v.h. en h.v.r. Bat. S. T. I. p. 93. ‘Grosthead, bishop of Lincoln, (meldt warton Hist. of English Poëtry, T. III, p. 194), in the eleventh century orders his dean and chapter to abolish the festum asinorum, cum sit vanitate plenum et voluptatibus spurcum, which used to be annually celebrated on the feast of the circumcision.’ Tot de oude kerkelijke vertooningen behoorde ook het minder bekende ‘enterrer l'alleluia’ ‘Dans plusieurs dioicèses de France’ (lezen wij in l'Esprit des Journaux, Juin 1786, p. 366) ‘c'était en usage au XVe siècle d'enterrer l'alléluia, ou de fouetter l'alléluia. Ces cérémonies se pratiquoient le samedi, veille du dimanche de septuagésime. Entre none et vêpres les enfans de choeur officioient et portoient une espèce de bierre, qui réprésentoit
| |
| |
l'alléluia décédé. Le cercueil étoit accompagné de croix, de torches, de l'eau bénite et de l'encens: mais il falloit, que ces enfans imitassent par des cris et des larmes la véritable douleur, en accompagnant le défunt jusqu'au cloître, ou la fosse étoit préparée pour l'inhumation. Le même jour, dans d'autres endroits, les enfans de choeur portoient à l'église une toupie, autour de laquelle étoit écrit alléluia, en belles lettres d'or; et le moment étant venu de lui donner congé, un enfant le fouet à la main faisoit aller sa toupie le long du pavé de l'église, jusqu'à ce qu'elle fut tout-à-fait déhors. Cela s'appelloit fouetter l'alleluia.’ Doch keeren wij tot ter haar terug. In de volgende § II. der Inleiding beschouwt hij de Hervorming als eene behoefte der menschheid, door velen diep gevoeld en begrepen, en uitgesproken door verschillende stemmen der geschiedenis (bl. 27-38). Die behoefte bewijzen de verschillende secten in de R.C. Kerk, de stemmen der monniken en heiligen (bernard van clairvaux, berthold); van wereldlijke en geestelijke Vorsten (philips de Schoone, de Vorsten uit het Huis van Hohenstaufen, lodewijk XII, maximiliaan, philips van bourgondië); van dichters (petrarca, nigellus wireker, galfridus de vino salvo, dante, boccacio, willem de figuerras); van
bisschoppen, kardinalen, ja zelfs van pausen, en roomschgezinde schrijvers, en met hoe vele stemmen van beroemde mannen uit Engeland, Frankrijk, Duitschland, Nederland, ja uit Italië zelf was deze opgave niet te vermeerderen! Grondig lost ter haar ook de bedenking, zoo door Protestanten als Roomschen opgeworpen, op, of, zoo er behoefte aan eene Hervorming bestond, het zulk eene Hervorming moest zijn, als in den geest en in de kracht van eenen luther is doorgezet? Eindelijk toont de Schrijver aan, III. dat de Hervorming, hetwerk der eeuwen, door alles wat haar heeft voorbereid, krachtelijk bewezen (is) een werk van God te zijn, en wijst den lezer op de oorzaken, waardoor de pauselijke Hiërarchie weder van het toppunt harer magt is afgedaald; op vele vroegere mislukte, maar daarom niet geheel vruchtelooze pogingen ter Hervorming; op de verschijnselen en gebeurtenissen, die het meest den voortgang en de verspreiding des lichts bevorderd hebben; eindelijk op de gelukkige vereeniging van beroemde en wetenschappelijk gevormde mannen, die de eigenlijke voorgangers en wegbereiders der Hervormers geweest zijn.
De oorzaken van het verval der pauselijke Hiërarchie zijn:
| |
| |
de kruistogten naar het Oosten; het bederf der geestelijkheid en bovenal de aflaat; de strijd der Guelfen en Gibellynen in Italië; de verplaatsing van den pauselijken zetel naar Avignon; de scheuring, die er in de Latijnsche kerk ontstond, toen Europa het ongehoorde verschijnsel zag, dat twee, soms drie pausen gelijktijdig op den stoel van St. pieter waren gezeten, die elkander den banbliksem toewierpen en zich-zelven voor den eenig wettigen stedehouder van christus verklaarden; de conciliën van Pisa, Constanz en Bazel. Tot de vroegere pogingen ter Hervorming behooren die van arnold van Brescia, savonarola, der Stadingers, van claudius van Turin, agobard van Lyon, der Waldensen, van joannes wiclef, nopens wien robert chambers, Cyclopaedia of English Literar. Edinb. 1843 Vol. I, p. 35 meldt: ‘wickliffe was several times cited for heresy, and brought into great personal danger; but, partly through accidental circumstances, and partly through the friendship of the Duke of lancaster, he escaped every danger, and at last died in a quiet country-rectory, though not before he had been compelled to retract some of his reputed heresies.’ Omstreeks 40 jaren na zijnen dood werden, ten gevolge van een besluit van het Concilie van Constanz, zijne beenderen opgegraven en verbrand, en zijn asch
in een beek (brook) geworpen. ‘This brook,’ schrijft fuller, de Kerkelijke geschiedschrijver, ‘hath conveyed his ashes into Avon, Avon into Severn, Severn into the narrow Seas, they into the main Ocean: and thus the ashes of wickliffe are the emblem of his doctrine, which is now dispersed all the world over;’ - van joannes huss (verg. ook j. huss, een Voorlooper der Kerkhervorm. n.h. Hd. Gron. 1840) en zijn boezemvriend hieronymus van praag. Men verg. christ. ulr. hahn, Geschichte der Ketzer im Mittelalter. Tot de verschijnselen, die de Reformatie bevorderd hebben, behooren, de verovering van Constantinopel; (men vergelijke hier heeren's Geschied. der Classische literatuur en roscoë, Leven van leo X); de uitvinding der boekdrukkunst (ter eere der Sorbonne zij gezegd, dat zij de bakermat dier kunst in Frankrijk was, verg. duvernet, Histoire de la Sorbonne, T. I, p. 174 seqq.), en de vereeniging van wetenschappelijk gevormde mannen op dit tijdstip, als joh. tauler; - schoon is de karakterschets van dezen man bij küttner, Charakteren deutscher Dichter und Prosaisten, S. 53-56: ‘ein frommer schwärmerlicher
| |
| |
Mann, von weicher Imagination und vollem Herzen, angeglüht vom Feuer der Andacht und Gottesliebe, ein eifriger Lehrer, ein Freund und Beförderer der mystischen Theologie’ enz. Ter haar vermeldt bij uitnemendheid 's mans Medullae animi, eig. Mark der Seele oder von der Volkommenheit aller Tugenden; zie over dit en andere ascetische schriften van dien, gelijk op den titel der eerste uitgave zijner leerredenen staat, groszgelarten in gnaden erleuchten Doctoris johannis thaulerus: joh. arnd's Leben tauleri, heupelii Memoria jo. tauleri restaurata, andd. Zijne Predigten en Nachfolgung des armen Lebens christi zijn in het Nederduitsch vertaald. - Thomas à kempis; wessel gansfort; reuchlin - wiens Opera scenica, die zoo veel invloed op de bevordering der Reformatie hadden, wel vermeld hadden mogen worden; - erasmus, ten aanzien van wiens geboortejaar nog verschil is; de een noemt 28 October 1465, een ander 1466, wederom een ander 1467, gelijk ter haar. Erasmus-zelf was te dien aanzien in het onzekere. Ook over de plaats van zijne geboorte is men het nog niet geheel eens. Zie Leven van erasmus in Levensbeschrijving van beroemde mannen, D. V, bl. 302. Zijn eigenlijke naam was gerrit gerritz. Van bl. 56-80 geeft de Schrijver aanteekeningen op de Inleiding. Zij dienen hoofdzakelijk tot bevestiging van het in den tekst gestelde en wijden ook uit, over het begrip
eener algemeene (Katholieke) kerk; de hoogescholen in het zuiden en noorden van Europa, tegen den katholiek; de stelling, dat het bestuur der Christelijke kerk van Democratie tot Aristocratie, van Aristocratie tot Monarchie en van Monarchie tot Despotismus is overgegaan tegen denzelfden; de vereering der Heiligen; Annaten en Prebenden; het Ezels- en Narrenfeest; de pausen, die in bloedschande leefden, waarbij men verg. roscoë, t.a.p.; Spot- en Hekelschriften, wier breede lijst bij neudecker nog merkelijk kan worden uitgebreid uit jördens, gervinus en anderen; julius II, innocentius VIII en alexander VI, over wie men vooral roscoë leze; arnold van brescia en savonarola enz. Wij gaan thans over tot het werk-zelf, en wel tot de Geschiedenis der Hervorming in Duitschland van bl. 80-282, in vier hoofdstukken verdeeld, die wederom onderafdeelingen hebben, achter welke de aanteekeningen gevonden worden.
Het eerste Hoofdstuk voert ten titel: luther, de kweeke- | |
| |
ling der Goddelijke Voorzienigheid, en bevat drie afdeelingen. I. Luther vindt den Bijbel te Erfurt. II. De Augustijner monnik. III. De reis naar Rome (bl. 81-105). Bl. 83. Uit het verhaal van ter haar zou men op kunnen maken, dat luthers vader zich uit Eisleben naar Mansfeld begaf, doch zulks deed hij uit Möhra, een dorp tusschen Salzungen en Eisenach. Zijn ouders waren naar Eisleben gegaan, om markt te houden. Bl. 87, verg. met noot (5) bl. 255. Ook volgens jördens overviel het onweder luther en zijn vriend alexius auf dem Rückwege van het ouderlijke huis. Bl. 88, luther schijnt bij deze gelegenheid een gelofte afgelegd te hebben. Toen zijn vader hem van zijn voornemen, om monnik te worden, poogde af te brengen en schreef: ‘zie toe, dat uw schrikken geen duivels-bedrog is; men moet zijne ouderen om Gods wille gehoorzaam zijn en niets buiten hun weten of raad doen,’ antwoordde luther: ‘dat hij zulks niet gedaan had, om des buiks wille, om zich als een lagen monnik te mesten; maar omdat hij door dien gemelden schrik een gelofte gedaan, en bijgevolg, dat hij 't gedaan had uit godvruchtigheid.’ Zie outhofs Leven van luther. Bl. 90, volgens den Schrijver nam luther die lage diensten met gewillige onderwerping waar. Jördens meldt: ‘Diesz (cum sacco per civitatem ire etc.) gereichte
ihm zu groszem Verdrusse, weil er dadurch vom studiren abgehalten wurde.’ De Universiteit, waarvan hij als magister lid was, trok zich zijner aan en zorgde, dat hij voortaan van dergelijke werkzaamheden ontslagen werd, ook werd hij, in 1507, priester en prediker in het klooster, waarover hij aan johan braun schreef. Epist. T. I, num. 1, p. 3, bij outhof, t.a.p. Bl. 92. Jördens noemt staupitz Generalvikar der Augustinerklöster in Meiszen und Thüringen und erstem Dekan der theologischen Fakultät zu Wittenberg, en outhof schrijft, dat hij vicaris generaal van 40 kloosteren aldaar was. Bl. 94, juist, d.i. zes jaren te voren. In 1494 had Keizer maximilianus I, op den rijksdag te Worms, besloten, dat men de oefening der vrije kunsten weder herstellen en dat elk Keurvorst in zijn gebied een Academie zoude oprigten; dientengevolge stichtte Keurvorst frederik III, op aanhouden van zijn broeder ernestus, bisschop van Maagdenburg, 18 Oct. 1502, te Wittenberg eene hoogeschool, waaruit, gelijk mattheus (Theatr. Hist. in vita maximil. I, pag. 705, 709) schreef: ‘als uit het Trojaansche paard, ontelbare bestrijders van 't Roomsche beest voortkwa- | |
| |
men. Bl. 99. Ook het verblijf van hutten (1509) in Italië, ‘entschied,’ zegt zijn geschiedschrijver; ‘über sein ganzes künftiges Leben. Hier lernte er die tiefgesunkenen. Sitten der Römer kennen, von welchen er in der Folge in seine Gedichten ein so kühnes und
lebendiges Bild entwarf.’ Gedurende zijn tweede verblijf te Rome, ‘lernte er noch mehr das unwürdige Leben des römischen Klerus kennen, und besonders schmerzlich war seinem Sinn die Geringschätzung, mit welcher er hier überall von seinem Vaterlande sprechen hörte.’ Bl. 101. De R.C. zelve bewerkten vóór de Reformatie de geschiedenis van pausin johanna voor het tooneel. Gervinus vermeldt een dergelijk drama, als ook bouterwek, Geschichte der Poesie u. Beredsamk. Th. IX, S. 363.
Bl. 101. Ik enz. Verg. hier pauw, Leven van luther, bl. 11. Bl. 106 over joan diez, diezel, tezel, tetzel verdient nageslagen te worden. Muller, Gesch. der Kerkhervorm. D. I, bl. 262 volgg.
Het tweede Hoofdstuk heeft tot opschrift: De strijd tegen den aflaathandel en de Roomsche Hiërarchie, en bevat vijf afdeelingen. I. De eerste stap. II. De voortgang van den strijd. III. Het slot Pleissenburg, te Leipzig. IV. Philippus melanchton aan de zijde van luther. V. De banbliksem en de houtmijt (bl. 105 -173).
Bl. 115. Roscoë meldt, t.a.p. D. III, dat luther des avonds van allerheiligen dag, 1517, de stellingen in de groote kerk te Wittenberg openlijk voorlas. Men vindt de stellingen ook bij pauw, Levensb. v. luther, H. XV. Zij herinnerden ons de XCV stellingen van claus harms - tot dankbaar aandenken der XCV van Dr. m. luther, door g.h. van senden vertaald, Gron. 1818. Bl. 118. Schultetus, bisschop van Maagdenburg, een der vrienden van luther, raadde hem, van deze geheele zaak af te staan. Albertus krants, kanunnik te Hamburg, de theses lezende, zeide: ‘Frater, vade in cellam et dic miserere mei,’ hottingeri, Hist. Eccl. Sec. XVI, p. 19, 20. Bl. 120. Joh. wimpina, lees conradus wimpina of wympna; Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Frankfort aan den Oder. De Theses zijn onder den naam van tetzel gedrukt; doch uit een werk van wimpina-zelven (Anacephaleosis Sectarum Errorum, Frankfort, 1528), en de getuigenissen van luther, frick en anderen, blijkt het, dat tetzel er geen deel aan had. Bl. 121. Over deze zaak breedvoeriger bij pauw, t.a.p. H. XX. Bl.
| |
| |
121. Hoe erasmus dezen jacob hoogstraten of hogestratius (kettermeester, hoogleeraar in de Godgeleerdheid, prior van het Dominicaner klooster te Keulen), een groot licht van zijne orde, een voortreffelijk onderzoeker van geloofszaken, een weergaloos leeraar in de Godgeleerdheid kon noemen, is onbegrijpelijk. In de Bibliotheca praedicat. der vaders quetif en echard vindt men een lijst der menigvuldige schriften van dien monnik. Bl. 124. De eigenlijke naam van eck was johannes meijer, geboren te Eck, in Zwaben. Hij was zeer ervaren in de schoolsche godgeleerdheid en wijsbegeerte, en een der vaardigste en meest gevreesde twistredenaars zijner kerk. Luther plagt te zeggen: ‘eck loopt over de Schrift als een waterspin.’ Zie over hem het Aanhangsel op mullers geciteerd werk.
(Vervolg hierna.)
|
|