natie zich verzet, laat zich vooraf vermoeden. Zij is ook ons in Evangelischen zin onhoudbaar; maar of hij door zijne exegese van Rom. VIII:29,
30 zijne zaak niet bederft, moge de lezer beslissen. Hij zegt: ‘het woord door kennen vertaald, beteekent beminnen, en te voren verordineren zegt eenvoudig bepalen. Ook is het aan u, als taalkundige, bekend, dat men die aangehaalde plaats niet behoeft te vertalen in den verledenen tijd: hij heeft, maar in den tegenwoordigen, (alsof er dit bij het absoluut oneindige ook wat toe deed!) en dat men dan (een overgang met een aanloop!) moet en, misschien (nu is het gevonden!) beter, kan overzetten: die Hij bemint, deze besluit of bepaalt Hij ook, of bestemt Hij, Hij roept hen enz.’ Laat deze verklaring al opgaan, dan zijn er toch die God niet bemint, en eens aangenomen, dat te voren verordineren eenvoudig beteekent bepalen, dan bepaalt God toch wat anders voor die hij niet bemint. De Schrijver heeft het niet uitgemaakt wie dit zijn, Het heugt ons nog, hoe men het Paulinisch woord: jakob heb ik lief gehad, maar ezau gehaat, jammerlijk bedierf met aan dit woord ‘haten’ de beteekenis van ‘minder liefhebben’ toe te dichten. Wat het gevoelen over de zaak-zelve aanbelangt, zijn wij met den Schrijver eens. Mager, als een der koeijen, die farao in den droom zag, is de uitlegging die van de regtvaardigmaking gegeven wordt. Had de overdenker slechts de moeite genomen de schriften der Hervormers eens te raadplegen. Hij zal die toch, hopen wij, de aandacht niet onwaardig keuren. Beter is zijne beschouwing over het gebed ons bevallen. Bij de behandeling van het dogma over den doop heeft de waardige man veel ingebragt tegen het formulier bij de Hervormde Kerk in gebruik. Wanneer hij
evenwel het vermoeden oppert, dat niemand de woorden verstaat, ‘dat onze kinderen in christus geheiligd zijn,’ dan zal dit ook wel het geval zijn met ‘in christus te gelooven.’ Zonderling is de vraag: ‘waarom men bij den Doop en bij het Avondmaal formulieren behoeft te gebruiken?’ - ‘De Apostelen,’ zegt hij, ‘en de eerste Christenen kenden en gebruikten geene formulieren, want,’ en dit antwoord is regt naïf, ‘want zij bezaten ze niet: en waarom wij dan?’ - Zeer eenvoudig, omdat ze er zijn. Wij zijn geen onbepaalde voorstanders van formulieren, maar indien zij er niet waren, hoe wonderlijk zou het hier en daar toegaan. Er was een tijd,