hoefte voor de leeraren der Hervormde Kerk, op den trap van ontwikkeling, waarop zij staan, om daaromtrent nog te worden voorgelicht? - Voor hen mag de uitgave tamelijk overbodig geacht worden, en voor de leden der gemeente is zij nutteloos. Hier komt bij, dat er hier en daar nog een weinig meer moest veranderd zijn, om den vorm in overeenstemming te brengen met het verlangen en de gewoonte der meerderheid. Terwijl b.v. het slot van het gebed, bij den kinderdoop, wijselijk is weggelaten, is de even betwistbare uitdrukking: dezen eenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, die in het formulier voorafgaat, blijven staan. Zoo vinden wij hier ook behouden, dat de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is, en dat men daarom de jonge kinderen, als erfgenamen van Gods rijk en van zijn Verbond, doopen zal of moet. Wie durft dit nazeggen, of hij moet den kinderdoop niet slechts voor geoorloofd houden, maar volstrekt verpligtend achten. Voor zaad zouden wij, in de toespraak aan de ouders en doopgetuigen, het meer voegzame kroost verkiezen. De vragen, die aan bejaarden bij hunnen doop gedaan worden, moeten, onzes inziens, meer van alle dogmatische uitdrukkingen gereinigd worden, dan hier geschied is. Het Avondmaals-formulier, zoo als het hier voorkomt, laat ook nog veel te wenschen overig. Dat ons al onze zonden, alleen ter wille van het lijden en sterven van jezus christus, vergeven zijn, en dat zijne volkomene geregtigheid ons als onze eigene toegerekend en geschonken wordt: waar staat iets dergelijks in het Evangelie? Dat men zich een oordeel eet en drinkt, onvoorbereid toetredende tot den gewijden disch: vloeit deze meening niet voort uit eene verkeerde opvatting van
1 Cor. XI? Dat jezus den toorn Gods tegen de zonde, van den beginne zijner menschwording tot het einde van zijn leven op aarde, voor ons gedragen heeft; hoe vatbaar is deze uitdrukking, ofschoon door het bijgevoegde tegen de zonde een weinig gerectifiëerd, voor schadelijk misverstand? En dan die vernuftspelingen, die daarop onmiddellijk volgen, bij de vermelding van de lijdensbijzonderheden, en wat ik meer zou kunnen noemen: is het wenschelijk, dat dit een en ander in dien vorm bewaard blijve voor een volgend geslacht? Aan de formulieren tot bevestiging van de predikanten, ouderlingen en diakenen, zoo als zij hier voorkomen, komt de lof der gepastheid toe, ofschoon de veranderingen, daarin gebragt, niet