meeste, dat hier gezegd wordt, moet toegegeven worden, en het wordt hier veelal levendig en treffend, in pittoresque tafereelen voorgedragen - maar waar is het remedie?
Dit vindt de Schrijver deels in eene evenredige belasting op het inkomen, bl. 40-52; deels door eene vermindering der ambtenaren, bezoldigingen en pensioenen, bl. 52-58. Doch over eene evenredige belasting op de inkomsten is het gemaklijk veel te spreken; maar hoe moeilijk het daarstellen is, blijkt op nieuw uit hetgeen tusschen de Regering en de Staten-Generaal thans nog dienaangaande in overweging is.
De Schrijver schijnt dit ook zelf te gevoelen; want zijn boekje komt neer op het voorstel om eene Maatschappij op te rigten tot verbetering der Nederlandsche belastingwetten. Deze moet eene prijsvraag uitschrijven over de gebreken onzer tegenwoordige belastingen, en de wijze hoe die belastingen op te heffen, en te vervangen door nieuwe. Bij het antwoord zou een volledig wetsontwerp met eene toelichtende memorie bijgevoegd moeten worden.
Dit zal dan de taak voor de Regering en de Staten-Generaal zeer gemaklijk maken - en ook de Maatschappij-zelve zal gemaklijk tot stand komen, indien slechts al de lezers van dit stukje de achte aangedrukte biljetten willen afknippen en met hunnen naam ingevuld bezorgen aan hunnen Boekverkooper: dan worden zij, tegen betaling van slechts éénen gulden, lid der Maatschappij, kunnen dan na nadere oproeping een Bestuur helpen kiezen enz. Bl. 59-64, en - hiertoe wordt de lezer met schelden en graauwen aangespoord, bl. 64.
Een Naschrift, bl. 66-68, maakt een paar aanmerkingen op het geschrift van den Hoogl. ackersdijck, over Belastingen en Bezuiniging.
No. 2. - Na eene inleiding, om reden te geven van zijn schrijven, zegt de Auteur, bl. 5: ‘Wij stellen ons niet voor, het ministeriëel verslag van punt tot punt te doorloopen. Om niet te zeggen, dat er punten zijn, waaraan wij volkomen onze goedkeuring hechten, willen wij niet ontveinzen, dat er zijn, waarover wij niet kunnen oordeelen; en alleen over de zoodanige, over welke wij meenen, dit eenigzins te kunnen doen, willen wij ons een oordeel aanmatigen.’ - Hij schrijft dan, warm en sterk, tegen het behoud der beide Ministeriën van Eeredienst, en weêrlegt de redenen, daarvoor