daartoe beveelt Ref. vooral de lezing aan van het 11de Stuk van dit ‘Oud en Nieuw: - ‘Verdere voorslagen ter verbetering; (spaarzaamheid).’ - Tot een ernstig nadenken wordt de landeigenaar gebragt, waar de Schrijver zegt: ‘Het gemis van een zuinig beheer is een vrij algemeen gebrek, waardoor de ingelanden direct, en de Staat indirect, groot nadeel lijden. Van welke zijde men ook de herziening der Reglementen aanvatte, zal ook daarin zeker verbetering moeten komen, zoo slechts bij eene herziening niet geduld worde, dat bijzondere bestuurders hun gezag en hun belang op den voorgrond stellen, en men steeds bedenke, dat het de ingelanden zijn, welke de associatiën vormen; wier belang dus, nevens de algemeene belangen van den Staat, steeds het zwaarste moet wegen.’
Eene aanhaling uit ‘de Kadastrale inkomsten in Zuid-Holland’ door den Heer van hoorn van burgh in 1833 te 's Hage uitgegeven, zegt: ‘de inzage der rekeningen van verschillende polders heeft vele verkwistingen doen kennen, en het is alzoo eene wenschelijke zaak, dat het verkeerde in dezen worde geweerd, enz.’ - ‘Er zijn polders, die met eenvoudig en doelmatig bestuur, geene lasten behoefden te betalen, alzoo de noodzakelijkste uitgaven uit eigen middelen kunnen gevonden worden, en welke echter thans geene onaanzienlijke bijdrage moeten leveren, hetgeen derhalve overdaad mag genoemd worden.’
Verder zegt de Schrijver, dat hem uit eene in 1841 aan dat onderwerp gewijde beschouwing is gebleken, dat de vaste tractementen van het personeel van het Hoogheemraadschap van Rhijnland, met inbegrip der presentie-gelden, zijn gebragt op f 40,000 -, hetgeen medewerkte om hem te overtuigen, dat de gegeven wenken van spaarzaamheid toen nog niet hadden gebaat.
Overal wordt door den Schrijver, onder die rubriek, op besparing gewezen; de wenschelijkheid aangetoond van eene algemeene herziening der bij de Heemraadschappen, vooral in Zuid-Holland bestaande gebruiken, en tevens aangedrongen, om toch, bij de nieuwe Reglementen, aan levenslange benoemingen voor Dijk- of Polderbestuur een einde te maken.
De Schrijver deelt alzoo geheel en al de zienswijze van hen, die, met een zoo goed gevolg, de émancipatie van den landeigenaar in Noord-Braband hebben bewerkt. Daar