De tolquestie van het Zwolsche Diep toegelicht. Regtskundig onderzoek door Mr. L. Oldenhuis Gratama, plaatsvervangend Kantonregter in het Kanton Assen, Procureur bij het Provinciaal Geregtshof van Drenthe en bij de Arrondissements-Regtbank te Assen. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. 1848. In gr. 8vo. IV en 67 bl. f : - 80.
De zaak, waarover deze brochure handelt, heeft reeds veel gerucht gemaakt en is bestemd om nog meer gerucht te maken. Dagbladen, maandschriften, brochures zijn er mede gevuld geworden; en de regtszalen, ja zelfs de vergaderzaal der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, weergalmen er van.
De vraagpunten van Staatsregt, die er mede in verband staan, zijn trouwens ook hoogst gewigtig; en het materiëel belang van onderscheidene nijvere ingezetenen is er mede gemoeid.
De hoofdvraag, waarop het ter beslissing der zaak aankomt, is deze: of de Koning, onder vigeur der Grondwet van 1840, bevoegd was, bij eenvoudig Besluit, en zonder den Raad van State er op te hooren, eene tolheffing vast te stellen op een publiek vaarwater, en die tolheffing om niet aan een bijzonder persoon of zedelijk ligchaam af te staan; zij het ook in vergoeding van aangebragte verbeteringen aan het vaarwater, en hetzij al of niet degenen, die tot betaling van den tol verpligt worden, door die beweerde verbeteringen zijn gebaat?
Deze vraag - nog voor veelvuldige splitsing vatbaar - wordt in alle hare onderdeelen in dit werkje beantwoord, doch niet