| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
I. Verhandeling over de echtheid van den brief van Paulus aan de Efeziërs. Door A. Niermeijer, Predikant te 's Heer-Arendskerke. Bekroond bij het Haagsche Genootschap tot verdediging van de Christelijke Godsdienst. Te 's Gravenhage, bij de Erven Thierry en Mensing. 1847. In gr. 8vo. 524 bl. f 2-90.
II. De kritiek der Tubingsche school, inzonderheid ten aanzien van den brief aan de Efeziërs, beoordeeld door denzelfden. Met eene bijlage. - Vervolg op de voorgaande. Bij dezelfden. 1848. In gr. 8vo. 210 bl. f 1-80.
III. Verhandeling over de echtheid van den brief van Paulus aan de Efeziërs. Door D. Harting, Predikant der Doopsgezinden te Enkhuizen. Bekroond bij het Haagsche Genootschap tot verdediging van de Christelijke Godsdienst. Aldaar, bij dezelfden. 1848. In gr. 8vo. 346 bl. f 2-60.
IV. Disputatio ad authentiam epistolae Pauli ad Ephesios probandam, quam scripsit Guilielmus Fredericus Rinck, Sacrorum antistes apud Protestantes Grenzachi in magno ducatu Badensi, et praemio argenteo dignam censuit Societas Hagana pro defendenda Religione Christiana. Ibidem, apud eosdem. 1848. 8o. maj. 90 pag. f 1 - :
Wel mogt de mond der waarheid zeggen: ‘Wilt niet denken, dat ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.’ Inderdaad, het Christendom heeft eene felle worsteling uitgelokt tusschen waarheid en logen, tusschen
| |
| |
godsvrucht en ongeregtigheid, en zoo lang de zonde, wier god de slang is, en onder wier priesters de ingebeelde wijsheid eenen hoogepriesterlijken rang bekleedt, niet heeft uitgediend, zullen de wapenen niet worden nedergelegd. De verwachting van vrede is een hersenschim. Twee vijanden, die het op elkanders vernietiging moeten toeleggen, kunnen geene bondgenooten worden, evenmin als licht en duisternis elkander verdragen. De strijd in de oude wereld, als een voorpostengevecht tiraillerend begonnen, is met de verschijning van het Christendom een algemeene veldslag geworden. De aanval werd al spoedig gerigt, en wordt nog heden ten dage voortgezet tegen de persoonlijkheid van den christus; tegen de waarheid, welke Hij heeft geopenbaard; en tegen de oorkonden, waarin zijn woord en bedrijf, en de leer, door Hem en zijne Apostelen verkondigd, zijn nedergelegd.
De kleingeloovige schrikt, wanneer de aanval van een nieuwen kant met frissche kracht, met al den overmoed der stoutheid ondernomen wordt, en zucht kleinmoedig en bedrukt, gelijk de jongeren, toen kajafas met de zijnen over den man van Nazareth schenen te triomferen; doch wie gelooft, dat de poorten der helle eene Kerk, gegrondvest in het bloed des goddelijken Middelaars, niet zullen overweldigen, ziet in het verschiet den eindelijken triomf der waarheid. De ervaring van achttien eeuwen sterkt dit geloof, en de geschiedenis van onzen tijd getuigt, bij de vermetele aanranding, welke het Evangelie heeft te verduren, dat de geest van christus bekwame talenten uitrust en met moed bezielt, om voor en in de waarheid op het kampveld te treden.
De vijanden van christus hebben dit met zijne vrienden gemeen, dat zij den moed niet opgeven. Zoodra hunne batterijen ontmanteld worden, rigten zij, op gunstiger terrein, weder anderen op. Te vergeefs! Het donderend geschut der geregtelijke vervolging is door het woord tot zwijgen gebragt. De barrikades der spotternij zijn bezweken voor den ernst des geloofs. De slagen van het verdierlijkt materialisme hebben de kracht des geestes nieuwe sterkte
| |
| |
bijgezet. Te dezer dage hebben de mannen, die de boodschap des vredes tot een logen of fabel willen vernederen, zich, als een welgesloten phalanx, op het terrein der wetenschap vereenigd, en scherpen hunne wapenen op den wetsteen der kritiek. De aanval, men ontveinze het zich niet, is gevaarlijker dan ooit, nooit zoo wèl bestuurd als thans; want de vijand is bekwaam, dapper en afgerigt. Hij wil de waarheid, maar, gelijk de generalissimus in het paradijs, zonder, ja ondanks God. Doch hoe beter berekend en driester de aanval, te eervoller zal de overwinning zijn. De vijand vermeestere enkele onhoudbare, nuttelooze buitenwerken, hij zal er zijn graf en de schande tot gedenksteen vinden. Zeker gaat het, dat van alle kanten verdedigers de wapenrusting aanschieten; niet minder bekwaam, en even dapper en afgerigt, die ook de waarheid in hunne banier voeren, maar de waarheid met, en in, en uit God, zoo als hij zich geopenbaard en ontdekt heeft in den christus.
Er bestaat in het vaderland der grotiussen een genootschap, dat reeds sedert menig tiental jaren lauwerkransen uitreikt aan degenen, die het achtbaar Godsgebouw verdedigen. In den jare 1844 schreef het eene prijsvraag uit, betreffende een oordeelkundig onderzoek naar de echtheid van paulus' brief aan de Efeziërs, en misschien is het nooit zoo gelukkig en eervol geslaagd. Twee mannen, die een sieraad zijn op het grondgebied der godgeleerde wetenschap, hebben welverdiend het gouden eermataal weggedragen; terwijl aan den Duitschen Predikant g.f. rinck het zilveren loon is te beurt gevallen. Doch hooger, edeler loon, dat geen menschelijke hand uitreiken kan, is hun deel: de zelfbewustheid van eene heilige zaak zegevierend gediend, bij menigeen twijfel opgeheven, en de slagen eener moordende kritiek onschadelijk gemaakt te hebben.
Deze verhandelingen zijn bereids zoo algemeen bekend, de beide mededingers hebben elkander zoo toelichtend beoordeeld, en er is door anderen zoo veel over gezegd, dat wij een overtollig werk zouden doen, indien wij ons aan diepzinnige beschouwingen overgaven.
De Heer niermeijer begint met het gewigt van het on- | |
| |
derzoek, in de prijsstof gevraagd, te bepalen, en de gepastheid van dit onderzoek wijst hij daaruit aan, dat de echtheid des briefs is betwijfeld en bestreden, terwijl de godgeleerde wetenschap omtrent deze betwijfeling en bestrijding het noodige nog niet gedaan heeft. Vervolgens geeft hij met eene vaste hand de behandeling van het onderwerp aan.
In het eerste Hoofdstuk roept hij de getuigenis der Apostolische en Kerkvaders, der Kerk en dat van onregtzinnigen in, welke de echtheid van den brief boven bedenking verheffen.
In het tweede Hoofdstuk onderzoekt de Schrijver, of de inhoud des briefs zich historisch laat bewijzen. Hij ontwikkelt den inhoud in zijn leerstellig en zedekundig gedeelte, somt de bedenkingen tegen de echtheid op, toont het onvoldoende aan der oplossing tegen de gemaakte bedenking, bestrijdt de omloopshypothese, en de bewering, dat wij hier eigenlijk een brief aan de Laodiceërs in handen hebben enz., en eindigt dit gedeelte met eene proeve te geven van eene oplossing, welke de echtheid genoegzaam waarborgt. Hij wil den brief naar Lebedos gezonden hebben. De veronderstelling is met een gelukkig vernuft ontwikkeld, maar het is niet meer dan eene hypothese, die voor het lot, dat anderen wedervaren is, geen waarborg heeft.
Het derde Hoofdstuk bevat een hoogst keurig onderzoek naar de verhouding van dezen brief tot dien aan de Kolossensen, en de beteekenis daarvan voor het vraagstuk der echtheid.
Het vierde Hoofdstuk onderzoekt, of het karakter des briefs echt Paulinisch is, en lost alle bedenkingen zoo bevredigend op, dat hier, naar ons gevoelen, de echtheid van den brief zegevierend wordt bewezen.
De Heer niermeijer heeft de zaak op eene breede schaal aangelegd en der bestrijding geen duim breed gronds overgelaten. Het geheel getuigt van diepe grondige geleerdheid. De Schrijver is blijkbaar met alles bekend, wat over dit punt is geschreven. Onbegrensd is de ijver, waarmede hij dat heeft verzameld, eerbiedwaardig zijn waarheidszin, die hem over geene bedenking doet henen stappen. Nier- | |
| |
meijer is overwinnaar in het strijdperk. Het staat vast, dat de wette zich niet van hem zal kunnen afmaken met de bewering, dat hij slechts magtspreuken, halve bewijzen heeft gebezigd, of, bij gebrek van gronden tot wederlegging, in beklag of nog erger is uitgevaren.
II. Niermeijer heeft der Godgeleerde wetenschap eene onbetaalbare dienst bewezen door het vervolg, dat hij op zijne bekroonde verhandeling in het licht gezonden heeft. In dit stuk levert hij eene bondige kritiek der Tubinger School. Hij geeft het standpunt aan, waarop de Tubingers, onder aanvoering van baur, staan; benevens de tegenspraak, die zij gevonden hebben. Hij verzwijgt het goede niet, dat die School onderscheidt, maar stelt het verkeerde, dat dit goede vernietigt, in een helder licht. De uitkomst wordt: dat zij eene ongerijmdheid is.
De bezwaren, welke baur en schwegler tegen de echtheid van den brief aan de Efeziërs hebben ingebragt, worden op eene goudschaal gewogen en te ligt bevonden. Even zoo worden de aanval krachtig afgewezen, en de beide Tubinger kampvechters tot eenen niet geheel eervollen terugtogt gedwongen. Aan het eind staat de Apologeet met de zegevaan des kruises in de roemrijke handen, en het verslag, dat hij der wereld geeft van zijn gemaakten veldtogt, zal eene roemvolle plaats blijven beslaan in de jaarboeken van den krijg, dien tegenwoordig de vorst der duisternis, met de dolken der kritiek gewapend, het rijk van waarheid en licht heeft aangedaan.
III. Niet minder belangrijk is het verdedigingsgeschrift van den met hoogen lof bekenden harting, schoon hij eenen korteren weg is ingeslagen, daar zijn werk de helft minder bladzijden telt dan dat van zijnen gelijk bekroonden mededinger. Hij maakt ons bekend met den aanval, door de wette tegen de echtheid van den Efezerbrief beproefd, en wijst op de, ook voor den bestrijder onverwachte hulp, welke uit Tubingen, dat moderne hoofdkwartier der vijanden van den historischen christus, is komen opdagen. Vervolgens toont hij de gronden aan, op welke het geloof aan de echtheid van den Efezerbrief rust, en ontwikkelt de
| |
| |
uit- en inwendige bewijzen er voor. Daarna stelt hij een beoordeelend onderzoek in, naar de waarheid van hetgeen men ter bestrijding van het kerkelijk gevoelen deswege in het midden heeft gebragt.
Harting voert zijne taak meesterlijk uit. Terwijl hij zich tegen de onderscheidene hypothesen verzet, houdt hij vast aan de Kerkelijke opvatting van de bestemming dezes briefs. Voldingend bewijst hij, dat paulus werkelijk een brief als dezen aan de Efeziërs heeft kunnen schrijven. Hij lost de bezwaren voldoende op, die èn uit den inhoud èn uit het inwendig zamenstel van den brief-zelven tegen zijne echtheid ontleend zijn.
In een aanhangsel staat hij baur en schwegler mannelijk te woord, en wederlegt niet alleen, maar vernietigt zelfs wat door hen, met al den ophef van wetenschappelijke grootspraak, tegen de afkomst en bestemming van den Paulinischen Efezerbrief is aangevoerd.
De waardige leeraar van christus Gemeente heeft, even als zijn mededinger, den strijd roemrijk ten einde gebragt. Beide hebben zich eene eerezuil gesticht, die de vertegenwoordigers der Tubinger School in Nederland wel kunnen aanschennen, doch niet omver halen. De beide mannen hebben, onafhankelijk van elkander, ieder zijn eigen standpunt gekozen. Beide hebben geen enkelen slag gemist, geen van beide heeft zijne krachten verspild. Harting is korter, niermeijer dringt dieper in. Men zal zich daarvan overtuigen, als men bij den laatste de met stalen vlijt ontworpen en uitgevoerde vergelijking tusschen den brief aan de Kolossensen en dien aan de Efeziërs leest. Beide hebben de omloopshypothese verworpen. Niermeijer heeft er eene andere hypothese voor in de plaats gezet, door eene Gemeente in Lebedos te scheppen, die doedes uit elkander heeft gedreven; schoon niermeijer haar met de kracht zijner pen in haar denkbeeldig regt poogt te handhaven. Harting heeft getracht het Kerkelijk gevoelen te regtvaardigen en staat op vaster bodem. Hij heeft ten minste daarbij niet zoo veel op het spel gezet als niermeijer. Doch wat daarvan zij, beide hebben zoo veel licht over dezen brief
| |
| |
verspreid, dat ieder, die niet vooraf naar wijsgeerige praemissen eene Christelijke Kerk construëert, en naar die constructie de schriften uit de eerste tijden van haar bestaan eene plaats aanwijst, zeer goed en onderscheidenlijk kan zien, wie hem geschreven heeft, wie hem gelezen hebben.
IV. De geleerde beoordeelaars, die twee zulke verdienstelijke kampioenen de gouden kroon opzetteden, hebben den Latijnschen disputant, den Grenzacher kerkleeraar rinck, de zilveren eerekroon niet onwaardig toegedeeld, en het is winst voor het publiek, dat hij er niet tegen opgezien heeft zijnen naam te openbaren.
Rinck geeft de bedenkingen op, welke de wette tegen dezen brief heeft ingebragt, en onderwerpt ze aan eenen strengen kritischen toets. Hij is van oordeel, en wie zal het niet met hem eens zijn, dat, wie voor de gedenkstukken des Christendoms gelukkig strijdt, de Christelijke Godsdienstzelve verdedigt.
De getuigenissen der oude Vaderen, in het voordeel van den Efezerbrief, haalt hij aan. Bij de overweging der inwendige bewijzen, onderzoekt hij, of de brief aan de Efezers voegt, en verdedigt zijne bestemming ook met het woord ἐν Ἐϕεσῳ, en handhaaft vervolgens den brief, als paulus ten volle waardig, tegen elke bedenking, die de strekking heeft, om het Paulinische in dit geschrift te loochenen.
Deze verhandeling onderscheidt zich door verbazingwekkende beknoptheid. De Schrijver heeft zich weinig bekreund aan den vorm. Hij valt met de deur in huis en breekt even kort af. En toch heeft hij met weinig woorden veel gezegd. Ieder volzin geeft eene zaak. Zonder nog omslagtig te worden, zoude het werk driemaal uitgebreider hebben kunnen zijn. Of de volledigheid bij die overgroote beknoptheid niet geleden hebbe, laten wij in het midden. Ten minste maakt hij zich van de Tubingers met eenen enkelen trek af. Doch wat daarvan zij, dit durven wij voor uitgemaakt houden, dat hij, door geene hulp van onbewezen, of bezwaarlijk te bewijzen, veronderstellingen in te roepen, eenen vasten grond voor zijne verdediging onder de voeten had.
| |
| |
Wij eindigen onze aankondiging met den wensch, dat, zoo dikwijls de gedenkstukken der Christelijke Kerk worden aangevallen, zij altijd verdedigers mogen vinden, zoo waardig als dit drietal zich in den roemvollen strijd heeft doen kennen. Wij twijfelen er niet aan; want de Koning leeft, wiens rijk de poorten der helle niet zullen overweldigen.
H.
J.H.S.
|
|