geen inkorting of zamentrekking vatbaar zijn, zonder opoffering van althans een gedeelte van 't effect.
Ook de verschillende karakters zijn even natuurlijk geschetst als onderscheiden en uiteenloopend van aard; zij wedijveren met elkander in belangrijkheid: dat van de geestdrijfster Hilda, van den dweeper Eduard, van den geweldigen Willem, van den edelen Harold, en bovenal van de engelachtige Edith, van wie gezegd wordt ‘dat er tranen waren in den klank harer stem.’
De versregels, met name het Norenlied, op bl. 42 en 43 van het 2de deel, zijn onberispelijk en goed, hetgeen in vertaalde Romans al heel zelden het geval is. Maar de Vertaler is voor zijne taak berekend en de auteur is benijdenswaardig, die een zoodanigen in handen valt. Nergens verraadt zich de overzetting; nergens leest men Engelsch in Nederduitsche woorden. Men leest deugdelijk, natuurlijk, helder en toch gespierd en zenuwvol Hollandsch. Een enkele maal - maar het is dan ook slechts eene enkele - is eene min volkomen uitdrukking den Heer mensing ontsnapt. Bij voorbeeld Deel I, bl. 44, boezemde zij voor zich zelve, met bewondering gemengd, geheimzinnig medelijden in, waarvoor men zou wenschen te lezen: geheimzinnig medelijden in, met bewondering gemengd. Op bl. 336 leest men: de rivier scheen letterlijk bloed te stroomen. De rivier-zelve stroomt, maar zij stroomt niet iets anders.
Wij noemden hierboven dezen Roman een Dichtstuk, dat geschiedde niet bij overijling of zonder nadenken. Meermalen troffen ons bij de lezing de echt dichterlijke beschrijvingen, die er in voorkomen; en, het geheel overziende, houden wij ons overtuigd dat dit romantisch tafereel, in den conventionelen vorm der poëzij gekneed, een romantisch heldendicht - of hoe men het anders noemen wil - zou opleveren, niet minder dichterlijk en boeijend dan Rodrigo de Goth.
Er ligt ons nog iets op het hart, dat er af moet, al mogt het ook in iemands ooren min aangenaam klinken. Wij zijn hoogelijk ingenomen met onze vaderlandsche letteren, en wij huldigen vooral ook de uitmuntende proeven, die ons sedert eenigen tijd in het behaaglijk vak van den historischen Roman geleverd worden. Hoe menig naburig auteur is door onze vaderlandsche schrijvers overtroffen - wij zeggen niet, in zedelijke strekking - want het zou een geringe eer zijn, daarin een dumas of een sue te overtreffen; maar wij bedoe-