allezins in hare bijzonderheden gekend te worden. Wij kunnen den auteur niet in bijzonderheden volgen, doch willen ook aanmerken, dat hij, ofschoon zijne ingenomenheid met de Hervorming en hare zegepraal niet verbergende, zich blootelijk bepaalt tot het geven van verslag. Overigens deelt hermes niets mede van Engelands inwendigen toestand, noch van zijne betrekkingen tot het buitenland.
Van ruimer omvang is de beschouwing, welke de Schrijver in het Tweede Hoofdstuk aan de staatkundige veranderingen in het Scandinavische Noorden wijdt. Hij begint met de Deensche Staatsinstellingen, en volgt die van de omwenteling in 1660, welke de adelregering fnuikte en de volle magt der regering in de handen des Konings legde, waarbij Denemarken anderhalve eeuw welvoer. De beweging, die thans in de Deensch-Duitsche Hertogdommen het geluk des volks, den vrede in Duitschland op het spel zet, vindt de lezer hier in de geboorte beschreven. Des Schrijvers oordeel is vrijzinnig, zijne voorstelling geregeld. Hij brengt de geschiedenis tot aan den dood van frederik VI, die op den 3 December 1839 overleed.
Met een vlugtig woord spreekt hermes over het staatkundig gewigt van Zweden in vorige tijden, en over de roeping van karel jan tot den troon. Hij doet dit als resultaat van de Zweedsche staatsregeling in hare zamenstelling en werking uitkomen, dat de Rijksdag goed noch kwaad kan doen; maar slechts zorgt, dat de Regering desgelijks tot geen van beide in staat is. De Schrijver volgt den gang der Rijksdagen, en stelt de voorzigtigheid van karel jan in het licht, die, behoudend van aard, - de republikein was, als koning, een man van den adel geworden, - elke hervorming wist voor te komen, totdat ook hij voor den tijdstroom moest wijken.
Wij hebben onder 't lezen van het opschrift, dat de grijze Vorst op de gedenksteenen zijner regering wilde geplaatst hebben, opgemerkt, dat een Fransch veldheer, die eens onder den invloed van de logens der Keizerlijke bulletins stond, moeijelijk het logenachtig zwetsen verleert. Boven aan, op zijne gedenkzuil namelijk, wilde hij geplaatst hebben: ‘de uitdelging der buitenlandsche schuld.’ Maar bij al den roem, dien hij behaald en verdiend heeft, werpt juist deze uitdelging een onuitwischbare vlek op zijne regering. Ja, de schuld is uitgedelgd, maar hoe menig buitenlandsch schuldeischer is er door beroofd en verarmd.