Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 518]
| |
eigening. Iste Stuk. Te Amsterdam, bij C. Weddepohl. 1849. In gr. 8vo. 172 bl. f 1-50.Een geschrift, over Centralisatie der suikerfabrikaadje handelende, wilde, door middel van deze, tot de slaven-emancipatie in Suriname komen, waarbij dan de verkoopwaarde der effecten in die Kolonie tot maatstaf der schadeloosstelling zoude genomen worden. Maar een planter en eigenaar in de Kolonie, dien maatstaf beschouwende als hoogstonbillijk en als moetende leiden tot den ondergang der eigenaren, verzocht den Heer van der smissen daartegen de pen op te vatten. Een ander schrijver trad intusschen op, met een stelsel, dat op nog minder aannemelijke grondslagen rustte. Nu werd de arbeid van onderzoek, ontleding, bestrijding en wijziging tot de beide voormelde ontwerpen uitgestrekt, die kortheidshalve dat van centralisatie en dat van quasi-ontëigening, 't laatste ook wel enkel q.o., in de Beschouwingen worden genoemd. Op den 30 Augustus 1848 leverde de Schrijver een beknopt ontwerp in aan den toenmaals tijdelijken Minister van Marine en Koloniën, vroeger Gouverneur van Suriname, die hem aanraadde, zijne gevoelens door de drukpers openbaar te maken. Dit vereischte omwerking en uitbreiding; van daar dat het eenige maanden duurde, alvorens dit Eerste Stuk in het licht verscheen. Met groote bescheidenheid erkent de Heer van der smissen (bl. 9) dat zijne ‘loopbaan in Suriname niet de planterscarrière is geweest,’ maar hij ontwikkelt evenwel de redenen die hem, zijns inziens, in staat hebben gesteld, om met genoegzame kennis van zaken in het strijdperk te treden; zijnde hij ook voorzien van alle opgaven en bescheiden omtrent de opbrengst eener Plantaadje in Suriname, sedert het jaar 1836. Het Tweede StukGa naar voetnoot(*) zal eene bepaalde wederlegging behelzen van het stelsel van quasi-ontëigening, terwijl het tegenwoordige Eerste Stuk eigenlijk behelst: I. Aanbeveling van de emancipatie door het toepassen van het stelsel van Centralisatie, onder opgegevene wijzigingen in dat stelsel. II. Nadere beschouwing dier wijzigingen. III. Berekeningen, om te vinden de inkomsten der Koloniale gronden. | |
[pagina 519]
| |
IV. Verschil door de wijzigingen voortgebragt, in de toepassing van het stelsel van Centralisatie op de ontëigening. V. Billijkheid dier wijzigingen, en bewijs, dat de borgtogt, van Nederland gevorderd, ten aanzien der ontëigening als geen bezwaar kan worden beschouwd. VI. Betoog van de noodzakelijkheid, dat de eigenaren zich in eene maatschappij behooren te vereenigen, in het belang der Emancipatie en der Centralisatie. VII. Eenige beschouwingen betreffende Landbouw en Staathuishoudkunde. Met deze beknopte opgave van den inhoud moeten wij volstaan. Den Schrijver te volgen in zijne wijdloopige argumentatie en betoog om de aannemelijkheid van zijn vernuftig uitgedacht ontwerp te bewijzen, daartoe ontbreekt het ons aan ruimte. Men moet het in de Beschouwingen-zelve nagaan, om de aldaar voorgestelde gronden rijpelijk te kunnen toetsen. Moge vooral de overweging van Hoofdstuk IV (bl. 65) leiden tot billijkheid jegens de plantaadje-eigenaars; indien dan ook het ontwerp van den Schrijver uitvoerlijk bevonden wordt, zal de Heer van der smissen zich jegens hen en het geheele Vaderland verdienstelijk hebben gemaakt. De lezer store zich niet aan de wijdloopige behandeling of aan de menigte van aanteekeningen, want het werk is de aandachtigste lezing overwaardig; hoewel het zich gewis ter lecture meer zou aanbevelen, indien 't zoo beknopt als zaakrijk ware. |
|