De Hoogleeraar bosscha vervolgt waardiglijk, ofschoon dan ook met vrij aanmerkelijke tusschenpoozingen, zijn even grondig als onderhoudend werk, 't welk met nog meer gretigheid blijkt ontvangen te zijn, dan Schrijver en Uitgever zich durfden voorstellen. Getuige hiervan de herdruk van het eerste deel, door het steeds toenemend debiet noodzakelijk geworden. De drie afleveringen, welke wij nu aankondigen, loopen over de jaren 1809 tot 1815, en bevatten alzoo de merkwaardige, deels donkere dagen, eerst van het wegzinkend, daarna van het herrijzend, maar eerlang weder fel aangevochten Nederland. Zoo geeft ons de xxixste aflevering: De Engelsche aanval in Zeeland verijdeld (bl. 277-302) en de Hollanders in Spanje (bl. 302-382). De xxxste: De Veldtogt naar Rusland (bl. 383-422), en eindelijk de xxxiste: De Nederlandsche landmagt na de herstelling van den Staat, het gevecht bij Quatre-Bras en den slag van Waterloo (bl. 423-536).
De wijze, waarop deze hoogst gewigtige gebeurtenissen door den Schrijver zijn voorgesteld, verdient in allen opzigte den hoogsten lof, hetzij men op taal en stijl, op het groeperen der feiten of op derzelver echt Kritische behandeling de aandacht vestige. Overal tracht de Schrijver het aandeel, 't welk Nederlands krijgslieden aan de meest geroemde wapenfeiten gehad hebben, en 't welk in de geschiedenis, gelijk zij door Franschen, Engelschen en Duitschers beschreven is, maar al te vaak is miskend, voorbijgezien, althans op den verren achtergrond geplaatst, naar verdienste te doen uitkomen. Vooral, waar, gelijk in Spanje, aan de Hollandsche officieren en soldaten het lot te beurt viel van slechts hulptroepen in een vreemd leger te zijn, heeft de Schrijver ‘zich gelukkig geacht in staat te zijn gesteld om de verrigtingen der Hollandsche Brigade van chassé, uit echte bescheiden, uitvoerig te boek te stellen en alzoo aan de Vaderlandsche krijgslieden de eer te geven, die hun toekomt’ (bl. 304). Met warmte is dan ook dit gedeelte geschreven, en even als het volgende stuk, 't welk den togt naar Rusland ten onderwerp heeft, geeft het de volle overtuiging ‘dat ook, toen de Nederlandsche natie voor een tijd uit den rij der Volken was uitgewischt, hare krijgslieden zijn blijven voortgaan den Hollandschen naam eer aan te doen.’
Doch bovenal vestigen wij de aandacht onzer lezers op de beschrijving van het gevecht van Quatre-Bras en van den slag