ons hoofd doet rooken. Somwijlen (het is niet te ontkennen) betrapten wij hem op een trekje van valsch vernuft, gelijk wij dat een enkele maal zelfs bij claudius - en ontelbare malen bij richter (jean paul) aantreffen. - Dit gebrek schijnt in meer of mindere mate den humorist te moeten aankleven.
Wij zijn niet voornemens, de vroegere navolgingen van sommige in dezen Bundel voorkomende stukjes met de overzettingen van den Heer doijer te vergelijken. 't Is niet genoeg te zeggen, dat hij, over het algemeen, gelukkig is geslaagd. Zeldzaam stuit men op een onbevalligen en min natuurlijken regel. De dictie is los en gemakkelijk; somtijds wel eens wat al te los, niet vol - niet gespierd genoeg. Maar doorgaans is de zinronding duidelijk en juist, en de zegswijze zoo inheemsch en vrij van alle stijfheid, die naar den vreemde riekt, dat men meenen zou, oorspronkelijke vaderlandsche poëzij te lezen, waaraan slechts hier en daar nog eenige vastheid, de vrucht der oefening, ontbreekt. Bij zoo vele verdiensten mogen wij over geene kleine leemten struikelen.
Gaarne gaven wij hier een proefje evenzeer van den dichttrant van hebel als van de wijze van overzetten van doijer, maar wij zijn in de keuze belemmerd. Het uitmuntend stukje: Bij een graf zouden wij wel wenschen uit te kippen, indien het niet maar alleen eene proeve van diep gevoel en minder van de geestigheid des Zwabischen Dichters kon opleveren, die men, daarentegen, bij uitsluiting, in het stukje: De Ooijevaar getiteld, terug vindt. Hier en daar eenige coupletten uit verschillende stukjes los te maken, kon ons niet van 't hart: men moet ze van het begin tot het einde lezen. Tegen de mededeeling van een geheel gedicht, dat de hoofdeigenschappen van hebel, geest en gevoel, in zich vereenigt, verzet zich de weinige ruimte, die ons overschiet. - Wij bidden onzen lezers, ons op ons woord te willen gelooven, dat het bundeltje vol is van kabinetstukjes, juweeltjes van het zuiverste water, waaraan hier en daar nog slechts een enkel puntje wat opgeslepen moet worden. - Wij prijzen dit boekje allen beminnaars van reine kunsteloos-verheven en gevoel- en geestvolle poëzij onvoorwaardelijk aan.
In het voorberigt geeft ons de Heer doijer een kort overzigt van het leven van hebel, die van ijzerërts-klover tot