waarbij het derhalve, bibliographisch, als bijlage behoort; terwijl het afzonderlijk, voor den geringen prijs, behoort gekocht te worden door den Geschiedkundige, en geplaatst bij de literatuur der oudste Hollandsche geschiedenis. Voorts is het een aangenaam blijk, hoe deze Dichter zich wenscht te scharen bij die zijner kunstgenooten, die, in den laatsten tijd, de Geschiedkunde en de Dichtkunst te samen parende, eene hoogere tevens en duurzamer, ik mocht zeggen, klassieke waarde gaven aan hunne dichtwerken. Zoo b.v. bilderdijk, wiselius, siegenbeek, j. de vries, d.j. en j. van lennep, staring, da costa, koenen, ter haar; Het is te wenschen dat dit meer algemeen worde.
Hoe veel er duister en onzeker is in de geschiedenis van het ontstaan en de vorming van het Graafschap Holland, is aan ieder beoefenaar van deszelfs geschiedenis bekend; en tevens, dat juist de oude charters en oudste overgebleven bescheiden allerlei moeilijkheden en bezwaren opleveren. Over de vier, die hier voornamelijk in aanmerking komen, handelt bilderdijk in zijne Geschiedenis des Vaderlands, 1e D., bl. 168-190. De meeste moeite baart de brief, die de oudste zou zijn, gegeven door karel den Kale, en die het jaartal draagt van 863. Doch het is voorlang opgemerkt en aangetoond, dat dit jaartal verkeerd is; en sedert p. scriverius, in het begin der 17de eeuw, is dan ook die brief doorgaans toegeschreven aan karel den Eenvoudige, en het jaartal 923. Zoo ook nog, wat te verwonderen is, bilderdijk I. 169, 184; ofschoon huydecoper reeds aangewezen en kluit erkend had, dat 923 onmogelijk het ware jaar kon zijn. Van loon had, reeds vóór huydecoper, den brief gebracht tot 922; hij was door huydecoper weerlegd; doch kluit had dit gevoelen weer opgevat, en beloofd het boven allen twijfel te stellen, in Verhandelingen die tot opheldering en staving zouden dienen zijner Historia Critica Comitatus Holl. et Zel. Deze staving is nooit verschenen, en nu poogt de Heer alberdingk thijm het door van loon aangegeven jaartal te verdedigen tegen huydecoper.
Het is mij niet mogelijk, de geëerde lezers van dit tijdschrift in en door en weer uit den doolhof te leiden, waarvan dan dat jaar 922 voor den Heer alberdingk thijm de gewenschte uitkomst is (bl. 32). De liefhebbers mogen zich-zelve daarin