de onechtheid van menig boek. Het geldt ook hier: wat te veel bewijst, bewijst niets.
Fockens haalt N. Testamentische getuigenissen aan omtrent de echtheid der Mozaïsche schriften, doch daardoor wordt nog niet met volkomen zekerheid uitgemaakt, dat mozes de boeken zelf heeft geschreven, waaruit de aangehaalde plaatsen zijn ontleend.
Meer afdoende zijn de aanhalingen uit de Psalmen. Vlugtig loopt fockens heen over het gevoelen der uitleggers, die een groot gedeelte van jesaja aan eene andere hand toekennen. Ons komt het vrij natuurlijk voor, dat het bij de Schrijvers van het N.T. nooit is opgekomen aan den oorsprong van hetgeen zij aanhaalden te twijfelen. Bovendien de heerlijke orakelen van jes. xl tot aan het einde staan en vallen niet met den naam des auteurs. De Schrijver heeft ook uit andere Profetische schriften aanhalingen, die in het N.T. gevonden worden, opgezameld. Zij getuigen, onzes inziens, wel, dat in den tijd der Apostelen Heilige Schriften bestonden, 't geen we ook van elders weten; maar het bewijs, dat er uit te trekken is voor de authentie van het O.T., is ons niet duidelijk geworden.
In de tweede Afdeeling van dit Hoofdstuk geeft fockens uit de Schriften van het N.T. eene reeks van aanhalingen, die getuigen moeten voor de ongeschondenheid der Schriften van het O.T., zoodat het daaruit blijke, dat zij zonder opzettelijke vervalsching of toevallige verminking, gedurende eene zoo lange reeks van eeuwen, tot de Christenheid zijn overgebragt.
Het tweede Hoofdstuk bevat eene aaneengeschakelde en oordeelkundige beschouwing van de leer van jezus en zijne Apostelen aangaande den historischen inhoud der oude bijbelschriften, of, wil men, een beredeneerd overzigt van al wat over de geschiedverhalen des Ouden Testaments in de boeken des Nieuwen Verbonds gevonden wordt. Deze geschiedkundige stof deelt hij in drie tijdperken.
Wij hebben geen lof genoeg voor de vlijt, waarmede fockens is te werk gegaan in het bijeenzamelen van getuigenissen in het Nieuwe Testament over het Oude Verbond.