veronderstelt, dat onze vaderen gezegend zijn geweest; dat die zegen van God gekomen is; dat wij dezen God ook onzen God mogen noemen; en drukt alles uit, wat wij behoeven met opzigt tot de rust van het verward Europa, de welvaart van den Nederlandschen Staat, het heil van onze Hervormde Kerk, en den invloed van het Evangelie op ons leven; en vordert eindelijk van ons, dat wij Gods nabijheid zoeken, Gods wegen eerbiedigen, Gods wereldbestuur dienen. Uit deze opgave van het beloop der leerrede kan een ieder, die van hengel's prediktrant kent, tot den inhoud zonder moeite besluiten. De ontwikkeling is even ordelijk en geleidelijk, als de schets. Wie hier eene eigenlijk gezegde feestrede zoekt, vindt zich bedrogen. De toon verheft zich niet boven het gewone. De indruk lijdt eenigermate onder de onbestemdheid van het gekozen tekstwoord; en bijzondere gedeelten, die onze aandacht in hooge mate tot zich trokken, zijn ons niet voorgekomen. Desniettemin is het een goed en nuttig woord, door den Hoogleeraar gesproken, over welks uitgave wij ons verblijden, en waarvan wij de lezing, ook nu nog, aan allen aanbevelen.
Bij de feestviering der Luthersche Gemeente te Zierikzee, door Dr. andreae bestuurd, lag Jes. LII:7 ten grondslag. Wij rekenen de keuze van dien tekst, ofschoon niet ongepast, geenszins onder de hoogst gelukkige. Naar aanleiding daarvan wordt eerst een blik geworpen op de verledenheid (!), die zich thans voor onzen geest vertegenwoordigt. Die verledenheid herinnert ons, zegt de Spreker, een' tijd, toen het nog geen vrede mogt heeten, een' toestand, die veelzins treurig en onzeker was; herinnert ons de wederkeering van den tijd van vrede, van burgerlijken en godsdienstigen vrede, en het daarmede als van zelf verbonden heil, en wijst ons op de bijzondere beschikkingen van den God des vredes, in de omstandigheden, welke de Kerkhervorming zoowel als den vóór twee eeuwen gesloten vrede vergezelden, op te merken. Daarna wordt de indruk overwogen, die daarbij als natuurlijk in ons te weeg gebragt moet worden, bestaande in gevoel van dankbaarheid aan God, die uit onze denk- en handelwijze blijke; gevoel van schaamte en verootmoediging, die tot verbetering van zin en wandel leide; en hoop en vertrouwen op de toekomst, waarmede eigene werkzaamheid van onzen kant gepaard ga. Deze opgave, met 's mans eigene woorden geschied, munt zeker niet uit door naauwkeurigheid van uitdrukking.