zouden zijn. Kan en mag eene gemeente haar geheiligd geloof uitspreken, is zij daartoe zelfs in den regel verpligt, dan kan het haar ook niet worden ten kwade geduid, dat zij wensche haar geloof gehandhaafd te zien door hare dienaren. Regtskundig, is hiertegen niet het geringste in te brengen. Deze beschouwing ondergaat echter eene niet onbelangrijke wijziging, zoodra men let op den geestelijken aard des Christendoms; dat niet in woorden bestaat, maar in kracht; dat geene overeenstemming van begrippen en vormen vordert, maar eenheid des geloofs en der liefde; en bovendien het oog vestigt op de geschiedenis, die er van getuigt, dat eene Christelijke gemeente, levende door het geloof, noodwendig vooruitgaan en zich ontwikkelen moet, ook tot een meer volmaakt geloofsbegrip. Daaraan dan is de, van eeuw tot eeuw geblekene, onhoudbaarheid en ongenoegzaamheid van formulier-gezag voornamelijk toe te schrijven. En wat men ook in deze dagen beproeve, elke nieuwe proefneming zal, na verloop van jaren, tot dezelfde uitkomst leiden.
Deze algemeene begrippen liggen bij het onderzoek, door mensinga omtrent de Formulieren der Nederlandsche Hervormde Kerk ingesteld, meerendeels ten grondslag. Wij wenschten echter, dat hij ze minder door geheel zijn geschrift verspreid, dan wel, eer hij tot de behandeling der bijzondere quaestie van onze dagen overging, op den helderen voorgrond geplaatst en, zooveel noodig was, krachtig bewezen had. De toepassing van zulke beginselen op onzen tegenwoordigen toestand ware dan als van zelve gevolgd, en zijn onderzoek zou aan orde en overtuigende kracht onberekenbaar gewonnen hebben. Thans gaat het, hoe veel goeds het ook bevatten moge, in den stroom der geschriften van den dag voorbij, en de resultaten, hoe aannemelijk ook, dringen in het gemoed der lezers niet diep genoeg door, om onuitroeibaar te zijn. Het komt ons voor, dat mensinga de zaak te ligt beeft opgevat, als ware het niet eene zware taak, om haar tot volkomene klaarheid te brengen; dat hij haar, eer hij de pen op het papier zettede, dieper had moeten doordenken en zijne verspreide gedachten beter had moeten ordenen. Zijn onderzoek is niet naauwkeurig en alles omvattend genoeg, om in den waren zin des woords kalm en onpartijdig te kunnen heeten, al heeft hij zich ook van woorden van bittere drift of hevige partijschap onthouden. Ook had hij, op geschiedkundig terrein, meer de Schrijvers moe-