gevolg van zijn geweest, beoordeelen; maar willen eenvoudig herinneren, dat over handelingen als deze, die in het staatkundige leven regtstreeks en diep ingrijpen, en van welke al de gevolgen onmogelijk vooraf zijn te bepalen, gewoonlijk, zoo wel door hen, die er in werkzaam zijn, als door de niet altijd onpartijdige aanschouwers, geheel anders gedacht wordt op het oogenblik der handeling-zelve, dan later, wanneer de gemoederen den indruk ontvangen hebben van andere omstandigheden. De zaak voorbijgaande, bepalen wij ons tot een kort verslag van het werk.
Het stuk vangt aan met de woorden, in welke het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, in Mei van het afgeloopen jaar, den indruk heeft geschetst, dien het berigt van de gewigtige gebeurtenissen, welke in Maart daar te voren in het Vaderland hadden plaats gegrepen, te weeg bragt te Batavia en bepaaldelijk te Buitenzorg. Weinig dagen na de verschijning van het nummer van dat Tijdschrift, waarin die woorden voorkwamen, ontwikkelde zich de politieke beweging te Batavia, en vermits de Redacteur van het tijdschrift een der leiders van de Demonstratie is geweest, heeft de Heer veth gemeend, het eene en andere, als schakels van dezelfde keten, aan zijne lezers niet te moeten onthouden. - Ook blijkt het, dat de Heer van hoëvell-zelf den Heer veth verzocht heeft, te willen ‘zorgen, dat de waarheid,’ betrekkelijk het gebeurde, ‘bekend wierde.’
Het authentieke verhaal der gebeurtenissen, door Ds. van hoëvell aan Prof. veth toegezonden, volgt op bl. 8. Daarin komt onder anderen de aanspraak voor, waarmede de Heer van hoëvell, op den 22 Mei 1848, de ‘vereeniging’ in de Societeit de Harmonie te Batavia heeft geopend; het adres aan Zijne Majesteit, na die bijeenkomst opgemaakt, en de brief van geleide, bij welken dat adres, aan den Heere Gouverneur-Generaal, op den 25 Mei werd ingezonden door de Heeren w.r. van hoëvell, p. mijer, w. bosch, a. prins, p.w. menu, j.h. uhlenbeck, rensing, j.t. canter-visscher en dibbetz. In de aanteekeningen van Prof. veth worden eenige zaken en stukken, daartoe betrekkelijk, of er mede in verband staande, ter sprake gebragt, of opgenomen; zoo als, b.v., de brief van den Heer p.c. ardesch: in de noot op bl. 11 een ‘dwaze en opgewonden brief’ genoemd.