| |
Balthazar Bekker in Franeker. Een Portret uit de zeventiende eeuw. Met gesteendrukten titel en vignet. Te Groningen, bij H.R. Roelfsema. 1848. In gr. 8vo. 264 bl. f 2-90.
Zoo wij onze lezers den aard en den inhoud van dit zeer verdienstelijk boek eenigzins willen doen kennen, is het noodig, dat wij hun met des Schrijvers eigene woorden het oogpunt aanwijzen, waaruit hij het wil beschouwd en beoordeeld hebben. In zijne voorrede betuigt de Schrijver, dat hij in den dikwijls geuiten wensch deelde, om eene goede levensbeschrijving van balthazar bekker te zien in het licht verschijnen, en dat hij zich opgewekt had gevoeld, om zelf daartoe de hand aan het werk te slaan, en eene zoodanige biographie van den beroemden man te vervaardigen, als hem het meest geschikt voorkwam, om hem meer algemeen bekend te maken. ‘In den vorm,’ schrijft hij, ‘hebben wij ons eene groote afwijking veroorloofd van eene gewone wetenschappelijke biographie. Wij hebben de personen doorgaans sprekende en handelende ingevoerd, gelijk dat in geschiedkundige romans plaats heeft. De redenen hiervan zijn deze. Vooreerst leert de ondervinding, dat het groote publiek - en daaraan wenschten wij bekker bekend te maken -
| |
| |
geschiedkundige romans gaarne leest; terwijl het wetenschappelijke levensbeschrijvingen liggen laat. Waarom? Wij meenen om de meer levendige, aanschouwelijke voorstelling, die men in de romans aantreft, waardoor ook de verbeelding wordt bezig gehouden. Uit dien hoofde willen wij eene poging doen, niet om de geschiedenis romantisch voor te stellen, maar om haar, zoo veel mogelijk, zóó te beschrijven, als zij inderdaad heeft plaats gehad; om de personen, die er in voorkomen, te doen spreken en handelen, en hen als ware het levende weder te geven. Wij moeten bekennen, dat wij hiertoe nu en dan, vooral in het begin, eene enkele schrede gedaan hebben op het gebied der verdichting, maar durven toch verzekeren, dat wij, ook dan zelfs, de hand der geschiedenis niet hebben losgelaten. Wij meenen, dat we niemand iets hebben laten zeggen of doen, dat niet geheel met zijn karakter strookt. Uit de aanteekeningen, achter het werk gevoegd, zal de lezer kunnen zien, dat bijna alles, wat de zaken betreft, en ook veel wat den vorm aangaat, zuiver geschiedkundig is, en dat het overige daarmede overeenstemt. - Er is echter nog eene andere reden, waarom wij dezen vorm hebben gekozen. Ons doel was - wij kunnen het niet beter uitdrukken, dan gelijk we het op den titel genoemd hebben - een portret van bekker te leveren; eene getrouwe, wèlgelijkende afbeelding van hem, waarin men hem ziet, gelijk hij was. Daarom moesten wij hem wel voorstellen, gelijk hij inderdaad gesproken en gehandeld heeft.’ - Men ziet dus, wat men hier heeft te wachten. ‘Ons geschrift,’ zegt de Schrijver later, ‘is eene vrucht van studie, niet van verbeelding.’
Zal ons oordeel billijk zijn, dan mag deze bedoeling van den Schrijver niet uit het oog worden verloren. Het is in zekeren zin een nieuw genre, en zoo wel de goede, als de in ons oog minder goede eigenschappen van dit boek zijn het gevolg van de gekozene wijze van behandeling. Gaarne kennen wij het groote verdiensten toe, en daaronder vooral ook deze, dat de Schrijver méér gegeven heeft, dan een portret van bekker alleen, dat hij ook eene trouwe schildering heeft geleverd van den tijd, waarin bekker leefde, ten opzigte van het Kerkelijke leven in ons Vaderland. De Schrijver, wiens naamletters onder de voorrede wij gaarne aldus zouden aanvullen, dat wij in hem den bekwamen man wedervonden, die door een vroeger werk getoond heeft in de Kerkelijke
| |
| |
geschiedenis van ons Vaderland regt te huis te zijn, zal ons zeker enkele bedenkingen op zijn werk ten goede houden.
Hij-zelf geeft aanleiding, om, ofschoon niet in den gewonen vorm, toch eene biographie van bekker te doen verwachten, en in die hoop vindt de lezer zich wel eenigzins te leur gesteld. Bekker staat hem dadelijk voor het oog als de geheel gevormde en ontwikkelde man; maar hoe hij dat geworden is, wàt hem gevormd heeft tot eenen man, die in zoo menig opzigt boven zijne tijdgenooten uitmuntte, daarvan vindt men hier weinig of niets. Misschien is er deswege niet veel mede te deelen, maar wij zouden toch gaarne bijeengebragt hebben gezien, wat in dit opzigt is te vinden. In de gehoudene gesprekken vinden wij wel hier en daar berigten over bekker's vroegeren levensloop; maar wij gelooven, dat het voor de meesten der lezers (vooral voor die, welke de Schrijver zich met name heeft voorgesteld,) niet ondienstig ware geweest, en ook ter opwekking van hunne belangstelling niet overtollig, zoo zij, na het eerste optreden van bekker als de bevrijder van johanna, door eene eenvoudige voorstelling, met den man, zijn karakter en levensloop waren bekend gemaakt. De daarop volgende gesprekken, waarin een en ander hiervan wordt behandeld, zouden slechts weinig verandering of bekorting hebben behoeven te ondergaan, en de lezer, die tot dusverre met bekker onbekend was, zou met meer gemak en genoegen welligt, de zamenspraken hebben kunnen volgen. Er zou op die wijze misschien ook meer voldaan hebben kunnen worden aan datgene, wat de Schrijver-zelf schijnt te verlangen, als hij in de voorrede klaagt, dat wij ‘nog geene geschiedenis van 's mans leven bezitten, die eenigermate op volledigheid aanspraak kan maken.’
De taak, die de Schrijver zich gesteld heeft, behoort geenszins onder de gemakkelijkste. De onderwerpen, welke hij daarbij dikwijls te behandelen had, zijn van dien aard, dat zij zich moeijelijk tot eene aangename en onderhoudende lectuur laten bewerken. Wij meenen daarom den geëerden Schrijver in bedenking te mogen geven, of hij niet, hier en daar, door eene te groote uitvoerigheid eenigzins noodeloos die taak zich nog moeijelijker heeft gemaakt. Bij het lezen van onderscheidene gedeelten dachten wij aan het Leesgezelschap te Diepenbeek, maar gevoelen, hoe veel Prof. van limburg brouwer vooruit had, boven den levensbeschrijver van
| |
| |
bekker; vooral hierin, dat de eerste zich op het gebied der verdichting bewoog, de laatste een geschiedkundig onderwerp behandelde. In beide werken worden theologische onderwerpen behandeld, en gesprekken gehouden, die daarop betrekking hebben. Maar in het Leesgezelschap beweegt de Auteur zich vrij, gaat zoo ver, als hem goeddunkt, voegt er zoo veel geestigs en luimigs bij, als zijn rijk en onuitputtelijk vernuft hem ingeeft, en weet daardoor aan het geheel eene behagelijkheid bij te zetten, door welke het boek eene groote aantrekkelijkheid verkrijgt. De Schrijver van het werk, waarover wij nu spreken, heeft zich daarentegen ten pligt gesteld, om historisch te blijven; om, schoon de vorm ook vrij zij, toch te geven, wat hij vond. Zijne personen hebben bestaan, mogen door hem niet willekeurig in een ander licht worden geplaatst, dan waarin de geschiedenis hen voorstelt, en het geestige en luimige is daardoor buiten zijn bereik gebleven. Doch zonder schade, dunkt ons, voor de getrouwheid der schildering hadden daarom sommige partijen minder breed kunnen worden uitgewerkt. Wij hebben daarbij vooral het oog op datgene, wat den strijd tegen bekker betreft over de wijsbegeerte van descartes. Voor een groot gedeelte der lezers zijn die redeneringen te dor en afgetrokken; zij stellen er geen genoegzaam belang in, omdat de zaak-zelve hun te vreemd en buiten hunnen gezigtskring is. Het is daar vooral, dat, naar ons oordeel, de Schrijver er het minst in geslaagd is, om de moeijelijkheden van zijne taak te overwinnen, en meer dan één lezer hebben wij tot het overslaan van dat gedeelte zien besluiten. Was het ook noodig, om dit punt zoo uitvoerig te behandelen? Zou het portret van bekker minder juist en gelijkend zijn geweest, wanneer de Schrijver hier niet in zoo vele bijzonderheden ware getreden? Wij meenen van neen, en zouden die bekorting eene aanwinst
voor het boek hebben gerekend; altijd in het oog houdende het doel, waarmede het werd geschreven, en de lezers, die de Heer L - n zich voorstelt.
Doch dit is slechts van toepassing op enkele afdeelingen. Over het geheel heeft de Schrijver zijne taak gelukkig volbragt, en boezemen de onderwerpen, die hier behandeld worden, een natuurlijk belang in. Bedriegen wij ons, of moet die belangstelling in onze dagen vooral daarvoor opgewekt zijn? De strijd over regtzinnigheid en onregtzinnigheid is zeker tegenwoordig zoo hevig als ooit, al is het ook, dat
| |
| |
in de laatste maanden de staatkundige gebeurtenissen eene oogenblikkelijke afleiding hebben gegeven. Daaraan had ook, afgescheiden van de uitstekende verdienste van het werk, het Leesgezelschap te Diepenbeek mede een deel van zijn algemeenen opgang te danken. Ook balthazar bekker te Franeker heeft daardoor een zeker à propos, dat wij, voor de algemeener verspreiding en waardering van dit wezentlijk belangrijke boek, niet onverschillig achten. Het verplaatst ons in dien goeden ouden tijd, waarvan velen in onze dagen zoo dikwijls spreken, en doet ons zien, hoe het toen met den vrede der Kerk stond geschapen. Het levert eene getrouwe schets van den geest, die de toenmalige drijvers der orthodoxie bezielde. Wij hebben reden, om den Schrijver dankbaar te zijn, dat hij zich zoo naauwkeurig aan de geschiedenis heeft gehouden, en dat hij met de duchtigste bewijzen, de geheele toedragt van zaken, die hij beschrijft, kan staven. Slaat dit boek op, gij allen, die meent, dat het in die te onregte hooggeprezene dagen in de Gereformeerde Kerk beter was, dan tegenwoordig. Ziet het hier, met welke hardnekkigheid, laagheid, ontrouw en schandelijke kunstgrepen de regtschapen, helderdenkende man werd vervolgd en gekweld, die het waagde datgene, wat hij voor waarheid hield, te verkondigen; al geschiedde dit ook op de bescheidenste en betamelijkste wijze. Het is een getrouw, naar waarheid geschetst tafereel, dat u van uwe ingenomenheid met den ouden toestand van de Kerk en het Kerkelijke leven zal kunnen terugbrengen.
Wij houden het er voor, dat de Schrijver ook in dit opzigt nut heeft gesticht voor de zaak der waarheid, en aller dank en hulde verdient.
Ondanks de gemaakte aanmerkingen zijn wij dan ook zeer met dit boek ingenomen, en hopen, dat het met algemeene belangstelling en goedkeuring zal worden ontvangen. Wij deelden onze bedenkingen vooral daarom mede, omdat wij ons met de hoop vleijen, dat de Schrijver zijne belofte zal kunnen vervullen, en ook het vervolg van bekker's leven op gelijke wijze zal behandelen. Wij zullen hem dan nog meer aantreffen in het licht, waarin hij door zijne werken het meest ons voor den geest staat. Aan deelneming van het publiek zal het, vertrouwen wij, niet ontbreken, en van ganscher harte wenschen wij, dat spoedig het vervolg van dezen belangrijken arbeid het licht moge zien.
|
|