gens zijne woorden bij den vierden Evangelist, heeft leeren kennen. Wij erkennen gaarne, dat de opvatting van den waardigen man zeer eenvoudig is, en de bewijsvoering logisch, maar van hare gegrondheid heeft hij ons niet overtuigd; het is alleronwaarschijnlijkst, dat de beide jongelingen elkander vóór hun dertigste jaar niet te Jeruzalem op het Paaschfeest ontmoet en reeds daar kennis gemaakt zouden hebben.
Maar hoe dit zij, het woord: ‘kennen,’ heeft, gelijk alles in het Evangelie van johannes, eene hooge, eene diepe beteekenis. Zoo zeide jezus, Joh. XIV:9, tot filippus: ‘zoo lang ben ik bij ulieden en gij kent mij niet;’ en toch kenden de jongeren Hem èn in persoon èn als Messias; doch zij misten de levendige bewustheid van het Messias zijn. Zij zagen in jezus den Israëlitischen Christus, maar niet den Hemelschen Vader in Hem. Het menschelijke was hun klaar, het goddelijke donker. Ons komt het voor, dat johannes jezus, behalve in persoon, ook in zijne waardigheid kende; maar die waardigheid-zelve was hem niet helder, en voor hem nog gehuld in den dageraadsnevel van het Profetismus, waarvan hij-zelf de nagalm was. Eerst bij den doop van jezus ging de zon der levendige zelfbewustheid voor en in hem op. Het onbestemde der verwachting werd toen aanschouwing van de werkelijkheid. Aldus laat zich zijne verklaring bij johannes, dat hij jezus niet kende, zoo als Hij was, zeer goed overeenbrengen met zijne aarzeling bij mattheus, om Hem te doopen, dien hij als te wijs en te heilig kende, om zijnen doop te behoeven, en van daar ook het verschil in johannes getuigenis vóór en ná den doop. Het licht des Heiligen Geestes, dat den verheven doopeling bestraalde, bestraalde ook hem, en zóó, dat hij niet alleen wist, dat jezus de Messias, maar: wie en wat de Messias was. Nu eerst kon de forsche man, die vroeger in den Messias een elia met den bijl aan den wortel verwacht had, in Hem het lam Gods aanschouwen, dat de zonde der wereld
droeg.
Wij vertrouwen den geachten Schrijver hiermede een bewijs te hebben gegeven van de belangstelling, die zijn werkje