begint met een Algemeen overzigt (bl. 225-230) en geeft vervolgens de plaatsbeschrijving van Pernis en 's Gravenambacht, Hoogvliet, Poortugal en Albrandswaard, Rhoon en Pendrecht (bl. 238-272). De bronnen, welke hem tot dezen arbeid ter dienste stonden, waren, behalve de mededeelingen van burgemeesters en predikanten, de oudere werken van boxhorn, balen, oudenhoven, beverwijck, van der eyck, van leeuwen; voorts van heussen, van ollefen, wagenaar, kok enz., en de lateren van smits, schotel enz. Uit deze opgave ontdekt men reeds, dat de Schrijver volstrekt niet op de hoogte der literatuur van zijn onderwerp stond, en zulks wordt bij een' vlugtigen blik in het boek-zelf bevestigd. Veel is uit de vroegere schrijvers over Zuid-Holland, vooral uit oudenhoven en van leeuwen gecompileerd; de biographische aanteekeningen zijn uit kok en balen, en verwijzingen op het Kerk. Dort van Dr. schotel, en wanneer wij den Schrijver zoo stellig van het woud zonder genade, den Cimbrischen vloed hooren gewagen (bl. 11), hem over Helium (bl. 9) naar van leeuwen, over de bosschen (bl. 10) alleen naar oudenhoven zien verwijzen, dan wenschen wij, dat hij, vooral voor zijn eerste algemeen overzigt, het in 1847 uitgegeven eerste deel van het hoogst belangrijke werk van g. acker stratingh, Med. Dr. te Groningen, Aloude Staat en Geschiedenis des Vaderlands, geraadpleegd had. Bl. 148 verwijst de Schrijver bij floris van pallant nog op kok, ofschoon de verhandeling over dien beroemden man van
Dr. schotel reeds bestond; ook schijnt hij onkundig gebleven te zijn van diens bijdrage tot de geschiedenis van het klooster Eemstein (waarvan een platte grond onder ons berust). Aan onnaauwkeurigheden ontbreekt het niet, en de lijst der errata zou nog aanmerkelijk kunnen vermeerderd worden, b.v., bl. 28, schellinks voor van der schelling, bl. 95 cuil voor cuyl, bl. 112 brieve voor brief, bl. 104 van de wal voor van de wall, later steeds de wit voor de witt enz. In het eerste algemeen overzigt is § V vergeten, en bl. 215 de pag. van het geciteerde werk. De letterkundige aanteekening omtrent de klokken, bl. 74, is overbodig; gelijk ook die omtrent van der kemp, met aanhaling van een kinderboekje. Uitvoerig is over dezen beroemden Zendeling geschreven in Kerkel. Dort, waaruit ook blijkt, dat hij niet de neef, gelijk de Schrijver wil, maar de broeder van didericus was. Ge-