| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Het Boek der Godsdiensten, of overzigt der verschillende Godsdienst-gezindten op den ganschen aardbol; inzonderheid die des Christendoms, van de vroegste tijden, tot op onze dagen. Vrij bewerkt naar het Engelsch van Dr. Evans, door D. Broedelet, Dz., Predikant bij de Hervormde Gemeente te Monnickendam. Met eene voorrede van B.T. Lublink Weddik, Predikant bij de Evangelisch Luthersche Gemeente te Amsterdam. Te Amsterdam, bij Gebroeders Diederichs. 1848. In gr. 8vo. XXIV en 390 bl. f 3-60.
Dit werk, waarvan, bij de vijftiende uitgave, 150,000 exemplaren in Engeland waren verspreid, verdient ook hier algemeen te worden gelezen. De Eerwaarde lublink weddik introduceert de vertaling er van, met een welgeschreven voorrede, bij ons publiek. Als den Vertaler geen latere uitgaaf heeft ter dienste gestaan, is al wat na dien tijd vermeld wordt van hem-zelven. Hij heeft den oorspronkelijken titel: ‘Schets der benamingen in de Christelijke wereld’ veranderd in dien, welke hier aan het hoofd is gesteld. Die titel is zeker rijker van uitdrukking, maar maakt het werk armer. Want het werk bepaalt zich schier uitsluitend tot het Christendom, en vooral tot de Engelsche kerk. Van dien kant is de geschiedenis van de kerkzeden, gewoonten, en godsdienstplegtigheden van alle oude en hedendaagsche volken, in 1792, te Amsterdam, bij w. holtrop uitgegeven, veel rijker.
De inleiding handelt over de godsdienst in het algemeen; schetst de oude manier van bewijzen dat er een God is, en spreekt van de openbaring en van hare verschillende opvattingen in rationalistische, supra-rationalistische en perfectibilische rigting. Hoofdzakelijk verwijlt evans bij de Deïsten uit de vorige eeuw, en beschrijft Panthéïsme, Polythé- | |
| |
isme en Athéïsme. Wij weten ons niet te verklaren, hoe de Schrijver dit eene inleiding heeft kunnen noemen; want moet het gegevene strekken om de uiteenloopende rigtingen op het gebied der godsdienst te doen kennen, dan heeft hij te weinig geleverd. Het had misschien beter voorloopige beschouwing kunnen genoemd worden.
Daarop volgt eene opgave der vóór-Christelijke godsdiensten. Dit stuk, zoo als het hier staat, is geheel misplaatst. Immers behoorde hetgeen over het heidendom gezegd wordt tot hetgeen de Schrijver onder het Polythéïsme vroeger aangaf. Van het Jodendom geeft hij minder de geloofsleer dan wel zijne vormen van eeredienst. Of zijne voorstelling van de Joodsche denkbeelden aangaande het Messiasschap juist zij, mag betwijfeld worden. Met een' reuzenstap doorwandelt hij de geschiedenis van de laatste reformatorische bewegingen onder dit volk in Duitschland. Hoe evans er toe komt het Mahomedanismus onder de vóór-Christelijke godsdiensten te plaatsen, verklaren wij niet te kunnen vatten.
Van nu af houdt de Schrijver zich met de Christelijke godsdienst in al de vormen, waarin zij beleden wordt, bezig. Bij het toetsen van de bewijzen voor de waarheid van het Christendom, laat hij wetenschappelijk veel te wenschen over. Daarenboven zouden wij willen weten, van welke getuigen hij berigt heeft ontvangen, dat jezus de zoon was van een timmerman en te Nazareth geboren is.
Het Apostolisch Christendom stelt de Schrijver voor als eene niet geformuleerde kerk. Aan formulieren was geene behoefte, want het Christendom was leven, geene bespiegeling; meer aanschouwen dan overdenken. De gemeentelijke inrigting wordt eenvoudig beschreven. Overgaande tot het Kerkelijk Christendom, wijdt hij uit over de Trinitarissen enz. Bij de lezing zal het, ook den niet wetenschappelijk gevormden, duidelijk worden, hoe er een strijd moest ontstaan, en welke menschelijke duisternis het licht van boven overschaduwde, toen menschen wijsgeerig of onwijsgeerig wilden bepalen en uitleggen, wat de godheid voor zich-zelve gehouden heeft. De Athanasianen vervielen bijkans materiëel
| |
| |
tot een driegodendom, terwijl sabellius, idéalistisch, slechts drie vormen in de zich openbarende godheid aanschouwde. Duidelijk en naauwkeurig wordt het begrip van het Arianisme voorgesteld, dat sabellius willende verbeteren, van de Charybdis op de Scylla verviel. De Zweden uit de zesde eeuw worden tot Arianen gemaakt; het waren de Sueven. De Semiarianen treden bemiddelend op tusschen de beide uitersten, doch worden door beide afgewezen.
Van de Arianen gaat de Schrijver over tot de Socinianen, wier belijdenis, die menig kerkleeraar uit de XIXde Eeuw liever dan die van Augsburg of Dordrecht zou onderschrijven, hij beknopt ontvouwt.
Zonder een chronologisch of zakelijk verband volgt op de Socinianen het Calvinisme met eenige van zijne vertakkingen. Als de lezer de tegenstrijdige opvattingen der leer van Gods genade zoo eenvoudig naast elkander ziet geplaatst, buiten het gedrang der hartstogten waarmede zij òf geleerd òf bestreden is geworden, zal het hem niet moeijelijk vallen eene keuze te doen.
De Roomsch Katholieke Kerk voor zijnen geest roepende, verklaart evans de karaktertrekken dier Kerk, doch dwaalt, als hij de onderscheiding in zigtbare en onzigtbare als Katholiek wil doen gelden. Bellarminus toch zegt met ronde woorden, dat de Kerk van christus eene vereeniging van menschen is, zoo zigt- en tastbaar, als de vereeniging van het Romeinsche volk, of het Fransche koningrijk, of de Venetiaansche Republiek. Deze onderscheiding is Protestantsch, en eerst möhler heeft haar in den laatsten tijd in het Katholieke dogma zoeken op te nemen. Het kerkbestuur wordt beschreven, doch wij missen, wat wij hier ongaarne ontberen, de mededeeling der leer, zoo als die te Trente is vastgesteld; hetwelk niet vergoed wordt door de belijdenis der Engelsche geestelijken, waarmede hij zijne beschouwing opent. Het gemis dier mededeeling maakt het artikel over de Kerk van Rome tamelijk dor en schraal.
Zeer kort gewaagt evans van den strijd, door de Macedonianen over den H. Geest gevoerd. Terwijl wij lazen, dat de tweede Oekoumenische vergadering over het persoonlijk
| |
| |
bestaan des H. Geestes besliste, dachten wij aan robespierre, die bij proclamatie besliste, dat er een God is.
Te regt merkt de Schrijver in een volgend artikel aan, dat de Pelagianen en de Semipelagianen nooit eene afgescheiden gemeente hebben uitgemaakt; trouwens de Roomsche Kerk heeft wel augustinus als heilig gekroond en pelagius ter deure uitgestooten, maar toch als ter sluik hem door eene achterdeur weder binnengelaten.
Van hier springt de Schrijver op de Monophysitische begrippen, zet vervolgens den voet in de Grieksche Kerk en maakt ons met het eigenaardige dier oude en eerwaardige afdeeling der Christelijke Kerk bekend. Plotseling staat de lezer weder op een ander terrein. Met eene tooverroede verschijnen de Albigensen, Waldensen, wickleff en huss op het tooneel. De voorstelling van deze partijen, die zich zoo krachtvol tegen de misbruiken in de Kerk verzetteden, is tamelijk schemerachtig. De overgang tot de Hervorming is wel geleidelijk, maar de Schrijver heeft verzuimd eenen blik te werpen op de godsdienstige ontwikkeling, welke haar voorbereidde. Wat hij aangaande de Hervorming mededeelt, betreft meer de uitwendige inrigting der Kerk, dan hare geloofsbelijdenis. Dit wordt echter vergoed door eene volgende vergelijking tusschen de Protestantsche en Roomsche kerkleer. De eigenaardigheden der Luthersche en Gereformeerde kerkleer geeft hij in korte trekken duidelijk op, en doet beider verschil even helder uitkomen. Van ter zijde merken wij hier weder op, dat òf de Schrijver òf de Vertaler niet zeer te huis is in de Latijnsche benamingen van volken en steden. Hij vertaalt Tigurinos in Turgausche. Het moet zijn: Zurichers.
Een kort overzigt geeft de Schrijver van de Protestantsche Kerk in Frankrijk, en valt dan als uit de wolken onder de Oud-Lutherschen in Duitschland neder, van waar hij zich haast naar het krijtgebergte. Wij kunnen merken, dat de Schrijver zich hier gemakkelijk beweegt; want bijna de helft van het werk handelt over de Engelschen. Naauwkeurig beschrijft hij de inrigting van de Episkopale Kerk; met haar wezen laat hij zich minder in. Menigeen die hetzij uit ware
| |
| |
of verdichte verhalen het karig lot van den armen vikaris beklaagde, zal verbaasd de handen ineen slaan, bij de sommen, met welke hij hier leest, dat de hooge geestelijkheid gevoed wordt, en zich ergeren aan de partijdige bedeeling van Ierland. In dit land van den honger trekt de Hooge Geestelijkheid jaarlijks anderhalf millioen ponden sterling.
Bij de vorstelijke hoogheid, waarop een gedeelte der Kerkelijken staat, en de halfheid der Hervorming, en den vrijheidszin des volks, is het niet te verwonderen, dat er zich eene levendige oppositie openbaarde. Zij werd door onderscheidene Parlementsäcten beperkt. De Schrijver geeft er een getrouw verslag van. De Schotsche Kerk en hare inrigting, zijnde de Presbyteriaansche, wordt beknopt vermeld. Zij heeft insgelijks hare oppositie, die den naam van Seceders, afgescheidenen, voert. Hetgeen men op den voorgrond zoude gewacht hebben, komt achteraan: het geschiedkundig overzigt van de hervorming der Schotsche Kerk. Zoo spoedig evans zich van de Engelsche Presbyterianen afmaakt, zoo veel te langer verwijlt hij onder de Iersche. De Independenten beslaan geen groote plaats; de Kwakers worden niet vergeten, en bij de recensie der Baptisten, maakt hij gewag van de Nederlandsche Doopsgezinden. Deze gelegenheid nemen wij waar, om de opmerking te maken, dat de Schrijver, de fracties der Anglikaansche Kerk haarklein ontledende, de menigvuldige anen en isten in Nederland en elders naauwelijks met den vinger aanroert, ja, de meeste geheel verzwijgt. Niet dat wij daar zoo veel aan verliezen, maar de volledigheid vraagt er naar. De Schrijver verdient dank voor menige bijzonderheid welke hij uit het kerkelijk leven der Methodisten mededeelt. Hij doorkruist alle vertakkingen dezer broederschap, welke in Brittanje zoo geheel op hare plaats is, en onder de lagere en verwilderde volksklasse zoo veel zegen heeft gesticht. Bij de verklaring van de begrippen der Universalisten is de overtuiging bij ons versterkt geworden, dat het niet raadzaam of voegzaam is, zoo lang de mensch in den geloove wandelt, den sluijer der eeuwigheid op te ligten. Door het sterke licht, dat daarachter schijnt, wordt het
| |
| |
oog, dat niet eens ongewapend de zon kan aanschouwen, verblind, en staart in grooter duisternis. Tegenover de begrippen van eene algeheele eindherstelling staan de Destructionisten, die eene totale verdelging der goddeloozen stellen. Naast deze barre doodgravers plaatst evans de Sabbatarianen, die over den Christelijken vierdag haarkloven.
Geheel onverwacht, op zijn Engelsch, doet onze Schrijver een uitstap naar Hernhut, en brengt ons in gezelschap met zinzendorff en de Moravische broeders. Doch dit bezoek is maar vlugtig, vandaar dat er juist niet veel waargenomen wordt. Over de zee teruggekomen voert hij de Sandemanianen, Hutchinsonianen, de Bevers, die in de vertaling electrieken (geene onaardige vergissing voor eclektrieken) genoemd worden, en de Duikers ten tooneele. De laatsten hebben de gewoonte, waar menige gemeente jaloersch op zou kunnen worden, om, daar ieder in hunne bijeenkomsten het woord mag voeren, den besten spreker tot leeraar te benoemen. Hoe diep de Schrijver, voor zoo verre de Engelsche Kerk aangaat, tot kleinigheden afdaalt, blijkt, dat hij zelfs het plan van van rhees uit Wallis opgeeft, die voornemens was, doch door den dood belet werd, in Amerika eene algemeene Christelijke kerk te stichten.
Onder het opschrift: Mystieken, trekken vooral de Swedenborgianen de aandacht van den auteur, ofschoon hij spaarzaam is in het geven van een verslag over den zonderlingen man-zelven. Die niet grondig bekend is met den innerlijken toestand der Engelsche Kerk, zal bij het lezen van dit werk wel eens vragen: komt er geen einde aan de optelling dier bijzondere kerkgemeenten? Ieder Engelschman, die door meer dan gewone geestdrift bezield was, stichtte eene afzonderlijke gemeente. Wij zouden ze haast kerkelijke klubsen noemen, welke zich onderling òf dogmatisch, òf rituëel, òf disciplinair onderscheidden. Een geheel eigenaardig standpunt kozen de vrijdenkende Christenen, die zich in 1799 van de kerk afscheidden, alle banden verwerpende. Uit hetgeen evans van hen berigt, noemen wij hen een Christelijk Sadduceïsme; want gelijk
| |
| |
de Sadduceën alle menschelijk gezag verwierpen, en zich aan de Schriften van mozes aansloten, doch de vrijheid voorbehielden om ook mozes het eene lid na het andere te ontnemen; zoo abstraheerden zij zoo veel van de openbaring des Evangelies, dat ze zelfs de onsterfelijkheid der ziel ontkenden. Het is curieus, als onze Schrijver vermeldt, dat zij, bij eene advertentie in hun zondagsblad, het voornemen aankondigden, om een openbaar onderzoek naar het bestaan van den Satan in te stellen; maar 't is wel spijtig, dat evans vergeten heeft ons te vertellen, hoe de duivel er afgekomen is.
Dat aan de overspannen dweepster joanna southcott geene plaats in deze beeldengallerij geweigerd wordt, is natuurlijk te verklaren. Even dwaas of waanzinnig was muggleton, dien de Vertaler, zeker niet de Schrijver, 100 jaren te laat doet begraven. Hij stierf 1697 en niet, zoo als wij lezen, in 1797. Dezelfde ziekte krenkte de hersenen van irving, die vóór 15 jaren overleed, doch wiens waanzin te Londen nog in leven is.
Allervreemdst valt hier, midden onder de toonbeelden van verdwaasde Christenen, de vermelding eener heidensche sekte in Oostindië uit de lucht. In een noot kon het er door, maar in den tekst geeft het eene proeve van verwarring. Misschien heeft het gezelschap, waaronder evans zwoegde, hem het gezigt een oogenblik doen schemeren.
Zoo breedvoerig zijne opgave is van de Plymouthsbroeders, zoo compact is die over de zoo veel gerucht gemaakt hebbende Pyseisten, over wier kerkelijke rigting al te weinig wordt gezegd.
Nu zet de Schrijver zich er toe, om een overzigt te geven ‘van de latere ontwikkeling van verschillende gevoelens in de Roomsch-Katholieke en Protestantsche Kerken.’ Onderscheidene rigtingen in de Roomsche Kerk doorloopt hij, en doet het op eene leerzame en onderhoudende wijze. De toestand dier Kerk in Frankrijk geeft hem aanleiding, om over de Frères Ignorantins, een woord te zeggen en over de Theophilantropen, reeds vroeger ter sprake geweest, en de St. Simonisten. Daar deze worden vermeld, begrijpen wij
| |
| |
niet, dat de Vertaler, wiens hand in dit latere gedeelte duidelijk uitkomt, de Communisten en Socialisten stilzwijgend voorbijgaat. De beschrijving van de Fransch-Katholieke Kerk zal men niet zonder genoegen lezen.
De ervaring van de laatste 30 jaren getuigt het sprekend, dat het zoogenaamde Katholicisme veel in vastheid verloren heeft. Rome staat niet meer in Duitschland geworteld. Zijn wortel is er los en losser gegaan. Het woord van een ongenoemden, die aan Pr. krug schreef: ‘dat ik Katholiek ben, is mijne schuld niet, maar wel, dat ik dit nog ben,’ zou er door duizenden beaamd worden, indien zij hun hart uitspraken. Vandaar laat zich gereedelijk verklaren de heftige veroordeeling van den Bonnschen Hoogleeraar hermes, die, hoe vasthoudend voor zich-zelven aan de Roomsche Kerkleer, beginselen in het leven riep, welke den Pauselijken Stoel ondermijnden. Te Rome is die Stoel de zitplaats van het Christendom, maar men stelt den Stoel hooger dan 't geen er op zit, wijl men zelf de Stoel is. Wat de Schrijver van den tegenwoordigen Paus in het voordeel der verdrukte Hermesianen hoopt, plaatsen wij onder de vrome wenschen. Pio nono heeft eene toorts kunnen ontsteken, die zijn wereldlijken troon in brand deed geraken, maar hij schijnt de verhoopte man niet te zijn, om zegenvoller licht te brengen in de Kerk.
Wij kunnen niet deelen in de ingenomenheid van den Schrijver met de zoogenaamde Duitsch-Katholieke Kerk. Zij heeft de Roomsche Kerk gezuiverd van woelgeesten, wier verwijdering winst is, maar haar niet verbetert. Zij heeft bewogen doch niet hervormd, en integendeel den uitgang versperd voor duizenden, die reikhalzend uitzien naar ontslag van kerkelijken dwang; naar de vrijheid, niet in losbandigheid maar in christus. Neen, ronge was de man niet om de Kerk te hervormen. Er is geen hoop, dat eene hervorming kunne uitgaan van iemand die zelf niet hervormd is in zijn gemoed. Wind werpt neêr, ijver bouwt op. Uit de vrucht kent men den boom. Men vergelijke luther met ronge. Hoe diep zinkt de laatste! De geschiedenis van robert blum is de geschiedenis der Duitsch-Katho- | |
| |
lieke Kerk, wier hevige woordvoerder hij was. Zij wil niet anders dan politieke vrijzinnigheid overgebragt op godsdienstig terrein. Het is eene Kerk, waar christus in het voorportaal staat als een weeskind, en de rede op het altaar bewierookt wordt. De afgoderij van den Trierschen rok is er vervangen door de vergoding van ronge, tot wiens eere men godsdienstige banketten gaf, zoo als in Frankrijk staatkundige. Vandaar, dat de Duitsche Regeringen, de strekking van het Rongeanismus ook in het politieke bespiedende, den voortgang er van tegenwerkten, of ten minste niet begunstigden. De geschiedenis sedert de lente van het vorig jaar heeft het ongunstig vermoeden geregtvaardigd. - Het minder gunstig, ja veroordeelend berigt over czersky kunnen wij niet beamen; want deze is eene hoogere schatting waardig. Bij hem ontstond de afscheiding van Rome uit innerlijke behoefte des gemoeds, bij ronge uit gekrenkt eergevoel
en nationalen zin. De eerste had zich gevormd naar het Evangelie, de modellen van ronge waren von rotteck, schiller en goethe. Uit welke bron zal het water des levens vloeijen? Noemt de Schrijver czersky onverdraagzaam, wij vragen, of robert blum een anderen naam verdient, die op de vergadering van Leipzig er rond voor uitkwam, dat hij ieder, die in zijne zienswijze over den christus niet deelde, voor geen Christen hield. Wij durven geene plaats meer vergen om hierin nog dieper te treden. De lezer, die de statuten en belijdenissen bij evans leest, moge zelf uitspraak doen.
Nu volgt eene afdeeling, welke genoemd wordt: latere ontwikkeling van het Protestantisme. Maar, wanneer het zich alzoo ontwikkelt, gelijk de Schrijver den overgang er van onder de Protestantsche lichtvrienden opgeeft, gaat het uit, als eene nachtkaars. In den arbeid van eenen ullmann, neander, thiersch en anderen bespeuren wij ontwikkeling, maar bij planck, wislicenus, en uhlich kiemen der ontbinding. Het streven der Lichtvrienden is eene stuiptrekking van het wegstervend rationalisme. Wislicenus heeft voor goed willen uitmaken, wat toch in de Kerk gezag heeft. Men ziet het, de mensch kan niet buiten
| |
| |
gezag, en wat gezag uitoefent verwerpt hij. Kerkelijke belijdenis ziet hij aan voor een slavenband, hij kiest daarvoor de H. Schrift, maar weldra is zij hem ook te lastig, hij maakt zich vrij, doch voelt zich in die vrijheid niet te huis, hij wil gezag. Wat geeft gezag in de kerk? vraagt wislicenus: schrift, of geest? In zijn antwoord beoordeelt hij de schrift geesteloos, en stelt voor het veroordeelde eenen geest in de plaats, die veel heeft van eenen Novembermist in Londen. Uhlich, die meer gemoedelijk is, weet eigenlijk niet, wat hij wil of niet wil. Hij is negatief noch positief. De lezer overtuige zich door hetgeen de Schrijver ons voorlegt.
Het verwondert ons, dat de Vertaler geheel gezwegen heeft van de Tubinger School. Van de bewegingen in de Nederlandsche Kerk wordt met een vlugtig woord gesproken en daarbij een wensch geuit, dien wij uit grond des harten beamen.
Het slotwoord klinkt ons liefelijk te gemoet. Men kan het niet te dikwerf lezen, niet te ernstig overdenken. Waren allen in de Kerk des Heeren zoo gezind!
Ziedaar een beknopt verslag van dit belangrijk werk gegeven. Bij ons verslag hebben wij meer dan eens gelegenheid gehad, de ordeloosheid in de plaatsing op te merken. Niets staat in onderling verband, alles los en op zich zelven. Historische ontwikkeling wordt gemist. Godsdienstrigtingen vallen niet uit de lucht, zij hebben eene genesis. Zelfs het Christendom staat niet geïsoleerd in zijne verschijning, maar heeft eenen voortijd gehad. Behoudens onze aanmerking op het onregelmatige is alles op zich zelf beknopt, duidelijk en rijk van inhoud. Men kan het boek voor een legger houden. Het naslaan is door een register gemakkelijk gemaakt. De Evangelische toon van het slotwoord weergalmt door het gansche werk. Begrippen, gevoelens, gebruiken worden onpartijdig en bescheiden blootgelegd; er wordt meer medegedeeld dan beoordeeld. Hebben wij onder het lezen menigmaal stof, om menschelijke dwaasheid en afwijkingen te betreuren, het geheel zal ons stemmen tot gematigdheid en tot het verdragen van verschillende opvattingen, en ons opwekken tot
| |
| |
die liefde, met welke God al zijne kinderen aanschouwt, die Hij ziet, dat, hetzij bewust of onbewust, in het wezen der zaak eens zijn, maar over het bijkomstige twisten, kampen, strijden, wij zouden haast zeggen, als kinderen krakeelen.
Het werk is compres gedrukt, waarbij de kooper wint. De correctie laat nog al iets te wenschen over. Wij hebben bereids op eenige onnaauwkeurigheden het oog laten vallen. Alleen voegen wij nog hierbij, dat bl. 311 alexander VII in plaats van den VI en bl. 312 leo XI in plaats van den II moet gelezen worden. Doch ook dit is slechts bijzaak en ontneemt niets aan de waarde van het werk, dat wij in veler handen wenschen.
H.
J.H.S.
|
|