latie op de leesjeukte, die zich zelfs over prulwerken ontfermt. Mogt nu ook dit werk een prulwerk zijn, waarvan de mogelijkheid door den Schrijver niet ontkend wordt, dan troost hij zich met de gedachte, dat hij door het uitgeven bijdraagt tot ondersteuning van nering en handel, en dat vele menschen door zijn toedoen aan het werk geraken. Een auteur, die zich met zulk een' schralen lof wil tevreden stellen, heeft geene reden zich te beklagen, als wij er verre van af zijn dit werk een prulschrift te noemen. Integendeel verklaren wij, dat, naar ons gevoelen, de Schrijver alle blijken geeft, het vereischte talent te bezitten om nuttig te schrijven voor het publiek zijner keuze; hoewel hij door niets, zelfs niet door de duurte der levensmiddelen, zich moet laten verleiden om de aangehaalde gulden les van joost van den vondel te verwaarlozen. Deed hij dat, dan zou hij gevaar kunnen loopen, bij het hekelen der gebreken van het onderwijs, door overdreven zucht om aardig te zijn, tot platheid te vervallen. - Zoo als het werkje thans is, zal de oordeelkundige lezer onder het kaf vrij wat bruikbaar koorn vinden en zich niet over de lezing beklagen.