| |
1. Over den invloed van den sterken drank op de Cholera. Een waarschuwend woord door een' Geneesheer. Te Amsterdam, bij H.W. Mooy. 1848. In gr. 8vo. 32 bl. f : - 30.
2. Leefregelen ter instandhouding van de gezondheid en ter voorbehoeding van den Aziatischen Braakloop of Cholera. Welmeenende raadgevingen voor armen en rijken, door W.J.L. Verbeek. Met twee Afbeeldingen. Te Wijk bij Duurstede, bij W.F. Stamrood. 1848. In kl. 8vo. 42 bl. f : - 30.
3. De Aziatische Cholera, hare kenteekenen, beloop, oorzaken, voorbehoeding en behandeling. Eene handleiding voor niet geneeskundigen, om deze ziekte te leeren kennen, te voorkomen en te genezen. Naar het Hoogduitsch van Dr. J. Ennemoser en anderen, bewerkt door een practiserend Geneesheer. Te Utrecht en te Amsterdam, bij C. en C.G. van der Post. 1848. In kl. 8vo. 48 bl. f : - 60.
| |
| |
4. Leiddraad ter erkenning, voorkoming en genezing der Aziatische Cholera, voor hen, die in het geheel niet, of niet spoedig genoeg eenen Geneesheer kunnen bekomen, door den Geheimen Medicinaal-raad Docter Ollenroth. Naar de vijfde uitgave uit het Hoogduitsch vertaald door P. Mazirel, Med. et Art. Obst. Doctor te Amsterdam. Te Amsterdam, bij Willems en Werlemann. 1848. In gr. 8vo. 23 bl. f : - 30.
5. Beknopte doch volledige Handleiding tot de ware kennis en de zekerste geneeswijze van den Aziatischen Braakloop, door R.J. Schouten, Med. Docter enz. te Amsterdam. Tweede Druk. Te Amsterdam, bij J.C. Loman, Jr. 1848. In kl. 8vo. 96 bl. f 1 - :
6. Onderzoek aangaande de Cholera, en de merkwaardigste uitkomsten van de beste en doelmatigste wijze van behandeling, volgens het nieuwste standpunt der Geneeskundige Wetenschap, door V.N. Kronzer, Med. et Chir. Doctor enz. te Weenen. Uit het Hoogduitsch vertaald door P. Mazirel, Med. et Art. Obst. Doctor te Amsterdam. Te Amsterdam, bij Willems en Werlemann. 1848. In gr. 8vo. 78 bl. f : - 75.
7. Bijdrage tot de juiste kennis, voorbehoeding en behandeling der Cholera in 1847-1848, door Dr. H.L. von Guttzeit, pract. Geneesheer te Orel. Naar het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J.C. Loman, Jr. 1848. In gr. 8vo. 160 bl. f 1-80.
Toen vóór bijna twee jaren de geduchte Cholera voor de tweede maal uit Asië ons werelddeel bedreigde en in Europeesch Rusland voor een deel was doorgedrongen, was het te voorzien, dat zij ook ditmaal, even als zestien jaren geleden, weder in vele Europesche Staten en plaatsen hare verwoestingen zoude aanrigten. Versch lag het nog in het
| |
| |
geheugen van velen, dat zij met vasten tred, bij haren oostelijken oorsprong, toen in eene westelijke rigting, ofschoon nu en dan zuid- en noordwaarts afdwalende en soms zelfs oostwaarts teruggaande, langs stroomende rivieren en landstraten, haren togt tot ons en verder had voortgezet. De ziekte, even raadselachtig in haren aard en oorzaken, als weêrstand biedende aan alle geneeswijzen, moest daardoor in gelijke mate de aandacht wekken van elken wetenschappelijken Geneesheer, als zij vrees deed ontstaan onder de bewoners der verschillende streken, welke met deze wereldziekte werden bedreigd. Men verwondere er zich dan ook niet over, dat de geneeskundige litteratuur niet minder nu, dan bij de vorige epidemie, over dit onderwerp ongemeen vruchtbaar is geweest, en daarbij de Geneeskundigen van Rusland en Duitschland, inzonderheid thans, een werkzaam aandeel hebben genomen. Ook in ons vaderland heeft het in den laatsten tijd niet aan geschriften ontbroken, nu eens om het volk met eenen schat van voorbehoed- en geneesmiddelen tegen de Cholera, dan weder, ofschoon zeldzamer, om den kunstgenooten met resultaten van eigen bevinding en waarneming bekend te maken. De aan het hoofd dezes gestelde titels van werken, ons ter aankondiging of beoordeeling toegezonden, doen zien, dat, met uitzondering van No. 5, het alle gecompileerde of vertaalde schriften over dit belangrijk onderwerp zijn. De ruimte, in dit Maandschrift voor Boekbeschouwingen opengesteld, veroorlooft ons niet, elk dier schriften in de bijzonderheden te beoordeelen, of in al hare waarde en gebreken na te gaan. Daarom zullen wij, bij het uitbrengen van ons gevoelen omtrent deze laatste aangelegenheid, alleen de belangrijkste punten van elk dezer boekwerken achtervolgens kunnen aanstippen.
No. 1. Het opschrift van dit werkje duidt de bedoeling reeds genoegzaam aan. Een ongenoemd Geneesheer tracht het nadeel te betoogen van den sterken drank op de vatbaarheid voor en de ontwikkeling der Aziatische Cholera, en dringt op dadelijken afstand er van aan, eer het te laat is, en de ziekte den jeneverdrinker onverhoeds mogt overvallen.
| |
| |
De drangredenen hiertoe worden door eenige bewijzen ondersteund, b.v. dat staande de Epidemie van 1832 en 1833 in Noord-Amerika, Hamburg en hier te Lande, dronkaards bij voorkeur aan deze ziekte leden en bezweken. Wij willen, ter liefde van de goede bedoeling van den matigheidlievenden Schrijver, hier geene tegenbewijzen aanvoeren, omdat het misbruik maken van sterken drank in zoo vele opzigten bij den zedelijken en redelijken mensch moet worden tegengegaan, en in den lof dier bemoeijing aan de Cholera wel het aandeel mag worden geschonken, 't welk zij, in zoo vele andere omstandigheden, volgens een geestig schrijver (mizes), reeds bij de vorige epidemie op de matigheid gehad heeft. En als zoodanig, namelijk, om het misbruik en niet het gebruik van den sterken drank te weren, verdient dit stukje, met warmte en een menschlievend doel geschreven, alle aanbeveling en willen wij den Schrijver niet te hard vallen, wanneer hij in de overeenkomst der verschijnselen van de Cholera en der dronkaardsziekte, gedurende het leven en na den dood, mede een' grond voor zijn betoog zoekt.
No. 2. Deze zoogenaamde ‘welmeenende raadgevingen voor armen en rijken,’ welke de Heer verbeek zegt aan de beroemdste Geneeskundigen van Europa ontleend te hebben, zou hij niet door den druk hebben bekend gemaakt, indien het werkje van ennemoser, 't welk onder No. 3 zal worden aangekondigd, meer populair en duidelijk geweest ware. Het is wel jammer, dat dit laatste aan den Schrijver zoo is toegeschenen, omdat we anders een onnut en schadelijk boekje te minder in den boekhandel zouden bezitten, hetwelk alleen kan dienen om eene verkeerde voorstelling van de Aziatische Cholera onder niet geneeskundigen te verspreiden, tot ondoeltreffende voorbehoedmiddelen te verleiden, en de vrees voor de ziekte, in plaats van tegen te gaan, nog meer aan te wakkeren. De voorbehoedmiddelen, welke in deze raadgevingen worden aanbevolen, hebben voor het grootste gedeelte zoo veel betrekking op de Cholera, als ze op elke andere ziekte passen. Men staat verbaasd over de keurigheid, waarmede spijzen aanbevolen
| |
| |
of afgeraden worden. - Zoo wordt het eten van visch, zonder onderscheid, verboden, derhalve b.v. ook baars, snoek, kabeljaauw, tong, tarbot enz., wijders gevogelte met bruin vleesch: alzoo ook patrijzen, houtsnippen enz.? Is de Heer verbeek in de voorschriften der diëet wat al te streng, in andere opzigten daarentegen is hij onvoorzigtig. Zoo geeft hij b.v. den raad, om in het vertrek azijn te koken, of dien op kolen te gieten en zich met water en azijn te wasschen. Of men zich door kalmuswortel, kulilawan en kruidnagelen in den mond te nemen beveiligen kan, durft Rec. niet aannemen. - Wat de beschrijving der symptomen betreft, is de Schrijver hier zeer onvolledig gebleven. Van onderdrukte urine-afscheiding, kouden adem, koude tong wordt b.v. in het tweede tijdperk niet gesproken. Van de voorzorgen, bij choleralijken te nemen, vermelden we alleen het linnen kleed, dat ziekenoppassers daarbij, volgens verbeek, moeten dragen. Als staaltje van den populairen stijl, neemt Rec. maar ééne uitdrukking, bladz. 9 voorkomende, alwaar wij lezen: ‘van gewoonte afstand te doen, waaraan men zich gewend heeft.’ Genoeg, naar Rec. gelooft, om aan de strekking en inhoud van dit boekje de algeheele goedkeuring niet te schenken.
No. 3. Dit werkje is mede aan andere Schrijvers en vooral aan ennemoser ontleend. De titel duidt er genoegzaam den inhoud en de strekking van aan. De inhoud loopt over de verschijnselen der ziekte, hare oorzaken, voorbehoeding, middelen tegen de besmetting, en bij het openbaren der ziekte. Wij laten de waarde er van onaangeroerd. Alleen vergunnen we ons ééne aanmerking. De Schrijver of zamensteller deelt uit m. de jonnes de verhouding der aangetasten tot de bevolking mede, waaruit blijkt, dat b.v. in Rusland 1 van de 20 inwoners, in ons Land er 1 van de 144 is aangetast geweest bij de vroegere epidemie: hij doet dit met oogmerk om er den invloed der landstreek uit af te leiden. Rec. schijnt deze gevolgtrekking te uitsluitend toe, daar hiertoe nog zoo vele andere oorzaken, b.v. in Rusland de levenswijze, behoort in aanmerking te komen. Op eene andere plaats (bladz. 12), waar over besmettelijkheid gesproken wordt, stelt de Schrijver de vraag: of de Cholera-Asia- | |
| |
tica epidemisch of besmettelijk zij? Zoo deed ook onlangs de scheikundige g.j. mulder, toen hij meende deze ziekte voor besmettelijk te moeten verklaren (Ned. Lancet, Nov. 1848). Wij laten thans de vraag over de al of niet besmettelijkheid eens onbeslist, maar we wenschen hier alleen te doen opmerken, dat die vraag niet goed gesteld is. De wetenschap heeft er geene behoefte meer aan, te weten of de Aziatische Cholera epidemisch of besmettelijk zij; maar of zij van eenig miasma afhankelijk, of contagieus is. Eene besmettelijke ziekte toch kan tevens epidemisch zijn.
Ten aanzien van de strekking, hierover hebben we ons bij het vorig werkje reeds verklaard. Behalve dat er in ons Land, waar aan geneeskundigen raad en hulp geen gebrek bestaat, geene behoefte is aan zulke populaire boekjes, kan het nut, dat zij aanbrengen, niet opwegen tegen het nadeel, hetwelk zij door het opwekken eener noodelooze vrees stichten kunnen. In plaats van de waarschuwing: ‘vrees de Cholera niet, want die het doet, wordt gewis aangetast!’ ware het welligt menschkundiger den volke toe te roepen: vrees de ziekte wel, want de vrees is niet schadelijk! Hoe weinigen toch der genen, die de Cholera vreesden, zijn er door aangetast. En wie heeft het onwedersprekelijk bewijs, dat de vrees schadelijk is? Het volgende voorbeeld zou voor het tegendeel pleiten. Staande de vorige epidemie te Warschau werd die stad belegerd. Bij de vrees voor Cholera kwam nog de angst voor kanonnen en voor de wraak der vijanden. En toch nam het getal Choleralijders plotseling af, en de ziekte hield weldra geheel op. Wil men hier aan geen' specifieken angst denken, noch willen beweren, dat wel de vrees voor Cholera, maar niet die voor bommen en wapenen nadeelig werkt, dan zal men aan de noodzakelijkheid dier waarschuwingen wel weinig waarde moeten toekennen, even als aan de strekking van dit geheele boekje.
No. 4. Deze weinige bladzijden van ollenroth zijn voor dezulken bestemd, die, bij het heerschen der Cholera, geheel niet of niet spoedig genoeg eenen arts kunnen raadplegen. Beschreven vindt men hier: het beloop, de uitgang, voorbehoeding en geneesmiddelen tegen ligte ge- | |
| |
vallen van Cholera. De Schrijver houdt de ziekte voor epidemisch, d.i. volgens hem, hare oorzaak is in den dampkring gelegen. Vreemd is het, bladz. 7 te vernemen, dat onder anderen, van roodvonk, mazelen, tot hiertoe nog geen contagium is aangewezen, en deze ziekten even als de Cholera van epidemischen aard zijn! Onder de voorbehoedmiddelen worden zoo vele spijzen voor schadelijk gehouden, dat er voor den behoeftige naauwelijks eenig voedsel overschiet, dat hij zonder nadeel zou kunnen gebruiken. Gelukkig zal ieder de onschadelijkheid van eene menigte dier verboden spijzen sedert bij ondervinding hebben geleerd. Waartoe heeft de Heer mazirel de moeite der vertaling van dit onbeduidend stukje toch op zich genomen?
No. 5. De Heer schouten, Med. Doct. te Amsterdam, legt in dit practisch werk de resultaten neder van eene tweejarige ondervinding, opgedaan gedurende de Cholera-epidemie van 1832-1833, en zulks ter dienste van jonge Geneeskundigen, die nog buiten de gelegenheid waren de ziekte waar te nemen. Deze Handleiding is in twee afdeelingen gesplitst. De eerste bevat de algemeene en bijzondere beschrijving; de andere handelt over de voorbehoeding en genezing der Cholera. Beperkt binnen eene bepaalde ruimte, kunnen we, bij het doorloopen van dit boek, ons slechts tot weinige opmerkingen bepalen. Met betrekking tot de geschiedenis der ziekte, gelooft Rec. niet, dat eenige beschrijving van den Braakloop, zoo als ze ons door de Ouden is nagelaten, ook niet die van aretaeus capadox, met de Cholera Asiatica, behalve vomitus en diarrhae als verschijnsel, eenige overeenkomst heeft. De Ouden maken van eene ziekte, aan haar gelijk, geene melding. En onder de latere artsen was de ziekte, die men later Aziatische Cholera heeft genoemd, zoo vreemd, dat toen Dr. robert tytler te Jessone, in het Deltagebied, op 19 Augustus 1817, den eersten lijder daaraan zag bezwijken, hij met eene dorenappelvergiftiging meende te doen te hebben; later toen er meerdere Inlanders werden aangetast, zag hij den epidemischen oorsprong der ziekte in. De gewone Braakloop moge dan ook bij ons aan de maanden Julij tot September
| |
| |
gebonden zijn, de Aziatische heerscht in elk jaargetij, en zelfs de strengste koude heeft haar niet geheel kunnen uitdelgen. In de opsomming der ziekteverschijnselen ware eenige meerdere orde wel wenschelijk geweest. Zoo wordt er bladz. 7 gesproken van den pols, dan van de huid, om weder tot den pols terug te keeren. Op het voetspoor van anderen neemt de Schrijver drie tijdperken aan: periodus spasmodica, syncopalis et reactionis. Aan die verdeeling hecht de Heer schouten zoo veel waarde, dat op onderscheidene plaatsen daaraan wordt herinnerd, en aan vele geprezen middelen weinig waarde wordt gehecht, als daarbij die tijdperken en omstandigheden niet worden in het oog gehouden. Dat deze verdeeling op het wezen der ziekte berust, durft Rec. niet toegeven. Men treft hier toch, zoo als in febris intermittens, geene vaste stadia aan, welke elkander geregeld opvolgen. Voorboden en reactie zelfs kunnen ontbreken. Dat de cholera-lijken geene standvastige verschijnselen zouden opleveren, zoo als de Schrijver beweert, is aan veel tegenspraak onderhevig. Hyperaemie van hersenen en hare vliezen, het dikke zwarte bloed in het hart en de groote vaten, de eigene klieraandoeningen der darmen, de vernaauwing van het colon, vooral van het transversum, hyperaemie der nieren en de ledige blaas b.v., worden veelal in het lijk, wanneer de lijder in de ziekte-zelve is bezweken, aangetroffen. Omtrent den aard en zetel heeft de Schrijver zijne eigene meening. Oorspronkelijk zou zij in zenuwkramp der organische zenuwen, derhalve in de organen der digestie bestaan, en met de volgende tijdperken van zetel veranderen: van de ingewanden op het hart, van hier overgaan in eene algemeene aandoening. Hiermede strijdt hetgeen bl. 66 voorkomt, waar in de
Cholera bloedsomloop en ademhaling onderdrukt worden voorgesteld, in weerwil de ziekte van de spijsverteringswerktuigen zou uitgaan. Wij achten het verder eene wetenschappelijke rigting, wanneer men de ziekteverschijnselen tot hunne physiologische beteekenis zoekt terug te leiden; vooral ook, om daarnaar de geneesaanwijzingen te regelen. Dit doet de Heer schouten ook, maar naar eene physiologie, die nog gevoelige
| |
| |
en ongevoelige zamentrekkingskracht huldigt, die spasmus der darmen te weeg brengt, terwijl convulsie meer den vrijwilligen spiertoestel zou aandoen. Dit alles geschiedt, om het nut der antispasmodica in deze ziekte aan te toonen. De geneeskundige behandeling in de drie tijdperken heeft niets belangrijks, ofschoon die tegen de voorboden, volgens het voorberigt, wiskunstig zeker genezing zou aanbrengen. En waarin bestaat dat wondermiddel? In ol. Menth. p. dr. ½, Laudan. liquid. Sydh. dr. j met magnesia en aq. Menth. p.! In het tweede tijdperk wordt ammonia, alweder laudanum, ook valeriaan, aether, phosphor enz. aanbevolen. Reactie is slechts een congestieve toestand. Mist Rec. hier veel, wat de tegenwoordige wetenschap vordert, een praktische geest straalt echter op vele plaatsen door.
No. 6. Hoewel de Schrijver, volgens diens voorberigt, dit werkje mede voor het beschaafde publiek bestemde, schijnt de Heer mazirel het meer ter dienste van jonge Geneeskundigen te hebben vertaald. Nemen wij niet alleen in aanmerking, dat dit boekje eene navolging is van hetgeen canstatt, in zijn Handboek der Kliniek, over dit onderwerp geschreven heeft, maar letten we tevens op den veelzijdigen inhoud, dan zal het ons spoedig blijken, hoe moeijelijk de Schrijver in dit nevenoogmerk zal zijn geslaagd, en wij zullen volgaarne aan de bedoeling van den Vertaler den bijval niet onthouden. Uit de mededeeling van dien inhoud zal men reeds genoegzaam kunnen afleiden, hoe weinig de hier behandelde onderwerpen voor niet geneeskundigen, waartoe we het beschaafde publiek wel mogen brengen, verstaanbaar zijn. In eene algemeene Inleiding wordt er gesproken I. over leven, gezondheid, ziekte; in eene bijzondere Inleiding: II. over Malaria - smetziekten: bepaling, verwantschap, factoren van het miasma, wijze van werking er van. III. Cholera Asiatica, hare benamingen, (bl. 19), verschijnselen en tijdperken, uitgang, duur; kenmerken aan Choleralijken (bl. 37), herkenning der Cholera (bl. 41), oorzaak, geschiedenis, voorbeschiktheid (bl. 50). IV. Behandeling der Cholera, naar de vier indicatiën, namelijk, tegen diarrhoë, de krampen, gestoorden
| |
| |
bloedsomloop en tegen de typhoïde reactie; voorts de geneeswijzen naar de voornaamste methoden. V. Algemeene maatregelen (bl. 71). VI. Resultaten van het verhandelde. - Canstatt's Kliniek is ongetwijfeld in handen van elk' geneeskundige, zoodat we hier slechts, om de kortheid, bij enkele punten, welke opmerking verdienen, behoeven stil te staan.
Onder de specifieke ziekten, door contagia en miasmata voortgebragt, worden ook gebragt de malaria, onder welke met de intermittentes, de gele koorts enz., ook de Cholera wordt opgenomen. De oorsprong van deze laatste wordt alzoo tellurisch-atmospherisch gerekend te zijn, waarvan de aard alleen uit de uitwerkselen is te kennen. Waarschijnlijk hebben vele omstandigheden, als moerasgrond, hitte, rotting, electrische en vulkanische veranderingen enz. tot de ontwikkeling van dit miasma moeten zamenwerken, even als weder door de toetreding van andere magten er een contagium uit kan worden gevormd. Als miasmatische ziekte heeft zich de Cholera oorspronkelijk het eerst in 1817 in het Delta-gebied vertoont, om zich op eene eigenaardige wijze als wereldziekte te verspreiden. Met dit gevoelen, dat de Cholera van een tellurisch miasma en niet oorspronkelijk van een contagium haar ontstaan ontleent, kan Rec. zich ten volle vereenigen; ofschoon de ontwikkeling van eene smetstof, onder zekere omstandigheden, b.v. in opgehoopte vertrekken, voor mogelijk houdende. Dit gevoelen omtrent den oorsprong wordt geregtvaardigd door de wijze van ontstaan der ziekte, haren voortgang, niet van plaats tot plaats, maar bij sprongen, door den invloed, van warm weder en menigvuldige regens op hare ontwikkeling, en van hare onderdrukking en vernietiging soms door stormen en strenge koude. Dat zij, oorspronkelijk althans, niet contagieus is, mag men daaruit besluiten, dat in vele plaatsen de eerste personen, die aangetast werden, met geene Choleralijders, of menschen uit besmette plaatsen afkomstig, in aanraking zijn geweest; dat zij, in weerwil van alle quarantaines en voorzorgen, en ondanks tegengestelde luchtstroomen, zich heeft voortgeplant, en niet zelden plaatsen en steden
heeft verschoond,
| |
| |
welke met de aangetaste steden in het innigste verkeer stonden, en daarentegen verwijderde plaatsen door haar geteisterd werden. Men bedenke hier slechts dat de ziekte te Amsterdam aanwezig, Haarlem en de plaatsen over het IJ geheel heeft verschoond, inmiddels zij te Rotterdam en Leiden vele slagtoffers maakte.
Waarin die malaria-stof, dat miasma bestaat, laat de Schrijver teregt onbeslist. Velen onzer lezers zal het bekend zijn, dat elke theorie te dezen aanzien nog op eenen dwaalweg leidt, ook die van latere dagteekening. Zoo is heidler (die Epidem. Cholera. Leipzig 1848) met eene infusoriën-theorie voor den dag gekomen, volgens welke die microscopische diertjes, in de lucht aanwezig, door prikkeling der darmen al die rampzalige verschijnselen der Cholera zouden verwekken. De Haagsche Heelmeester schroevers heeft in een Fransch werkje, te Parijs gedrukt (Mémoire sur le Choléra épidémique), haar ontstaan toegeschreven aan de ontwikkeling van gaz acid. hydro-sulphuricum, in vereeniging met hydrogen. azotic. in de dunne en dikke darmen, onder begunstiging eener abnormale gesteldheid van den dampkring, welk gaz door endosmose in het bloed zou overgaan. Golding bird heeft onlangs op het ozon, reeds vroeger als oorzaak der malaria-smetstof beschuldigd, in de dampkringslucht gewezen (Medical Society of London, 1848). De Utrechtsche Professor g.j. mulder vraagt, of het gezwaveld waterstofgaz, dat schroevers in de darmen laat ontwikkelen, uit de grachten van Amsterdam ook een tegengif zij van Cholera (Ned. Lancet, bl. 394), als of hiermede verklaard is, waarom de ziekte tot hiertoe Haarlem, Noord-Holland, Arnhem en zoo vele andere plaatsen heeft verschoond, waar dit gaz niet wordt uitgewasemd. - Doch vervolgen wij het werkje van kronzer. Diens gevoelen, even als van
canstatt, dat dit onbekende miasma in het bloed opgenomen wordt en van daar op de zenuw-centra werkt, zal aan velen, zoo als aan Rec., het meest aannemelijk voorkomen. In hoe verre hier de hypothese van virchow (Med. Reform. 1848, No. 15), toeneming van kleurlooze cellen en vermindering van fibrine-vorming, bijval verdient,
| |
| |
laat Rec. onbeslist. De gelijkaardigheid, welke de Cholera met de verschijnselen heeft, na inspuiting van rottende stoffen in het bloed waargenomen, maken het gevoelen van oorspronkelijke bloedvergiftiging niet onwaarschijnlijk.
Duidelijk is voorts de beschrijving der symptomen als voorboden, de ontwikkelde Cholera, en de reactie met de naziekten. Wij twijfelen echter aan het verschijnsel, of bij het sterven de linker polsslag vroeger ophoudt, dan de regter; omdat wij er de pathologische en physiologische oorzaak niet van bevroeden. Zoo ook aan de juistheid der berekening, dat de hoeveelheid bloeds in Choleralijken soms te naauwer nood 8-10 oncen zou bedragen.
De behandeling, naar de vroeger opgegeven vier indicatiën, gaat Rec. stilzwijgend voorbij. De methodische geneeswijze, in praktijk gebragt met oogmerk om een specifiek middel tegen Cholera te vinden, is vruchteloos beproefd. Van aether-inademingen wordt hier gewag gemaakt, geenszins echter van chlor, noch van het trichlor. carbonii, later weder door hoffmann in het Cholera-Hospitaal No. 1 te Berlijn aangewend (Preusz. ver. Zeitung, No. 40-43, 1848). Het werkje van kronzer, waarvan de vertaling vrij wel is geslaagd, is de lezing overwaardig, inzonderheid voor hen, die canstatt's Kliniek niet bezitten.
No. 7. Van al de boven opgenoemde werken over Cholera, is nog aan te kondigen dat van guttzeit, hetwelk een ongenoemden Vertaler heeft gevonden, het eenige, dat op eigen waarneming van de tegenwoordige epidemie, en bepaaldelijk gelijk zich de ziekte van 1847-1848 te Orel (Rusland) vertoond heeft, gegrond is. De Schrijver er van, die zich vroeger en ook thans nog door menig geneeskundig opstel heeft doen kennen, bewijst een scherpzinnig opmerker, naauwkeurig waarnemer en goed Schrijver te zijn, en te betreuren is het zeker, dat dit werk, bij zoo vele verdiensten, ontsierd wordt door eene onverklaarbare vooringenomenheid van den Schrijver met het bekende Systeem van rademacher, aan hetwelk het therapeutisch gedeelte bijna geheel wordt dienstbaar gemaakt. Het werk heeft eene Inleiding en acht Hoofdstukken: 1. Beschrijving (bl. 11-27);
| |
| |
2. Aetiologie (bl. 28-50); 3. Leer der ziekte (bl. 51-63); 4. Lijkopeningen; 5. Betrekking tot andere ziekten (bl. 65-69), 6. Diagnosis; 7. Voorzegging (bl. 72-76); 8. Therapie (bl. 77-160). In de Inleiding wordt het ontstaan en de verspreiding der Epidemie in Orel naauwkeurig beschreven; daarbij aangewezen, hoe de invallende koude, in het laatste van Nov. 1847, de ziekte deed afnemen en bijna verdwijnen, om met de lente weder terug te keeren. Merkwaardig is het, dat ook vogelen en viervoetige dieren leden en stierven; zoo als ook door den Veearts dekker in den Zoölogischen tuin te Amsterdam onlangs is waargenomen.
Als afwijkend verschijnsel maken we gewag van den gezonken pols reeds met het braken, hetwelk alzoo niet aan het verlies van bloedwei kan worden toegeschreven; voorts van een geval - even als in de Groninger epidemie (Verslag van Dr. swaagman) - waar de urine-afscheiding in de ziekte bleef voortduren.
Onder de aetiologie verdedigt de Schrijver het bestaan van een tellurisch miasma, waardoor de mensch lijdt, even als parasiet-diertjes op eenen zieken boomtak. Een oorspronkelijk contagium neemt guttzeit niet aan, hoewel een contagium zich door bijkomende omstandigheden zou kunnen ontwikkelen. Onmenschkundig vindt hij het, den menschen, die toch maar een leven hebben te verliezen, toe te roepen: vreest de Cholera niet! Het is hem, als of men tot iemand, in het ijs vast zittende, zeide: bevries niet.
In de ziekteleer komt reeds het stelsel van rademacher in aanmerking, volgens hetwelk de Cholera geen algemeen, maar een orgaan-lijden is en alzoo niet met nitrum, ijzer of koper kan worden genezen. Dit orgaan-middel, wordt het gevonden, zoo zal het een hersen-ruggemerg-middel zijn.
Het 4de en 5de Hoofdstuk bevat niets belangrijks. Welke ziekten, b.v. syphilis, de Cholera uitsluit, vindt men hier niet aangeteekend. - De voorspelling stelt den Schrijver ongunstig voor, zoo lang het orgaan-middel niet bekend zal zijn. Dit blijkt verder uit het 8ste Hoofdstuk, therapie,
| |
| |
waar de aangewende middelen uitvoerig in hunne ongenoegzaamheid worden nagegaan. De slotsom van dit onderzoek is: dat er in den aanvang geen zeker middel bestaat, dat de braking en ontlasting tot zwijgen brengt, en toch zijn hem de geneesmiddelen bekend, door Dr. schouten als wiskunstig zeker helpende voorgesteld; - dat bij onvoldoende of ontbrekende reactie, kamfer, spir. Mindereri, champagnewijn kunnen worden beproefd; - dat, staande de reactie, de prikkelende methode niet mag worden voortgezet, en tegen congestiën naar het hoofd aq. tabaci (rademacher) dienstig is. De vertaling is middelmatig, vol van Germanismen, en de stijl soms onverstaanbaar. Zoo lezen we, bl. 156: ‘Men mag al deze middelen in groote giften toedienen, dewijl de grootere gevoeligheid en prikkelbaarheid der maag altijd nog blijft voortduren en veel nergens minder helpt dan hier.’ - Wat verstaat de Vertaler onder kitteling in het hart en de halsslagaderen (bl. 25 noot)? - Voorts als feilen: opflikkerde (voor uitbrak bl. 28); goed kennis (bl. 85); onstrijdig (bl. 69); eenige druppen (bl. 104); den voorkeur (bl. 154) enz. - Wanneer men het Hoogduitsch niet verstaat, late men zich daardoor echter van de lezing niet afschrikken.
|
|