| |
De Kliniek der Hersenziekten, ontwikkeld uit de ziektekundige ontleedkunde. Naar het Hoogduitsch van Dr. J. Dietl, bewerkt door Dr. M.J. Godefroi. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. 1848. In gr. 8vo. 464 bl. f 4-50.
Van de drie voorname holten, waarin de ingewanden van ons ligchaam zijn bevat, is voorzeker geene voor den vorschenden blik van den geneesheer meer verborgen, dan die van den schedel. Terwijl de ziekelijke toestanden van de organen der borstholte wel niet altoos, maar toch vrij dikwijls met zekerheid door het zintuig des gehoors kunnen worden bespied; terwijl het manuaal onderzoek ons niet zelden den weg wijst, om te ontdekken, welke ingewanden der buikholte vooral lijdende zijn en ons somtijds zelfs met veel waarschijnlijkheid tot den aard van dit lijden doet doordringen; zijn wij bij de onderkenning van de ziekten der hersenen geheel tot de functionele stoornissen beperkt, en zijn wij genoodzaakt uit deze, door middel van analogie, tot den aard van het organisch lijden te besluiten. Dat onze kennis omtrent de hersenziek ten derhalve nog onvolkomen zijn moet, zal ieder geneesheer beseffen, die door zijne ervaring aan het ziekbed heeft geleerd, hoe onzeker in het algemeen de teekenen zijn, welke alleen uit de functionele stoornissen worden geput en wien het niet onbekend is, dat, bij alle vorderingen, welke de zenuwphysiologie in de laatste jaren heeft gemaakt, onze kennis aangaande de verrigtingen en de waarde der verschillende deelen der hersenen-zelve nog zoo beperkt is. Er zal dan ook wel niemand zijn, die het onderzoek, door Dr. dietl in het door ons aangekondigd geschrift in het werk gesteld, als overbodig zal beschouwen, maar ook evenzeer zal er geen wetenschappelijk geneesheer gevonden worden, die niet het moeijelijke der door hem ondernomene taak zal gevoelen. Naar het doel, hetwelk Dr. dietl zich bij het zamenstellen van zijn werk heeft voorgesteld, was het niet ge- | |
| |
noeg, om gedurende het leven der lijders naauwkeurig de ziekteverschijnselen op te merken, op welke de diagnose van de eene of andere hersenziekte was gebouwd, en deze diagnose na den dood door de lijkopening als ware het te controleren; maar
hij moest ook met een kritisch oog de verschillende verschijnselen analyseren en hierdoor trachten op te sporen, welke van dezelve aan deze, welke aan gene anatomische veranderingen moeten worden toegeschreven. Dat eene zoodanige kritische beschouwing groote moeijelijkheden in heeft, volgt reeds daaruit, dat de verschillende raderen der dierlijke huishouding zoo zeer in elkander grijpen, en de verschillende organen zoo zeer op elkander werken, dat het verband tusschen oorzaak en gevolg dikwijls eerst langs eenen omweg kan gevonden worden. Met de hersenziekten is zulks meer dan niet andere het geval. Daarenboven is de werkzaamheid der hersenen aan zekere wetten onderworpen, van welke enkele (zoo als die der isolering) in zekeren zin (schoon niet eens altijd) de diagnose kunnen bevorderen, maar andere daarentegen niet zelden bijna onoverkomelijke zwarigheden aan de herkenning in den weg leggen: wij noemen hier slechts de wet der accommodatie en de wet der gewoonte, waardoor ziekelijke veranderingen, wanneer zij slechts niet op eens ontstaan, dikwijls zonder merkbare uitwendige verschijnselen plaats hebben, omdat andere zenuwvezels de werkzaamheid der aangedane overnemen, en het orgaan allengs aan den ziekelijken prikkel gewent; en de wet van de peripherische werking en de wet der reflexie, waardoor de ziekteprikkel niet altoos daar wordt waargenomen, of zijne werking uitoefent, waar dezelve is aangebragt. Het gewigt dezer wetten voor de herkenning der hersenziekten wordt door den Schrijver in een inleidend Hoofdstuk (bl. 17-45) aangetoond, aan hetwelk zich het volgende (Over de algemeene onderkenningsleer der hersenziekten) van zelf aansluit; prikkeling en torpor zijn de vormen, waaronder iedere hersenziekte zich onvermijdelijk uiten moet; eene der menigvuldigste oorzaken der hersenprikkeling is de hyperaemie; daaraan
tegenovergesteld is de prikkeling door anaemie; eene derde oorzaak van hersenprikkeling is die door abnormale bloedsmenging; en eene vierde de zenuwachtige hersenprikkeling. Al deze soorten van hersenprikkeling kunnen ook vereenigd voorkomen en door meer dan eene oorzaak worden voortgebragt. Maar dezelfde oorzaken, welke hersenprikkeling veroorzaken, kun- | |
| |
nen ook hersentorpor te weeg brengen, doch gewoonlijk gaat de prikkeling aan den torpor vooraf; ook bestaat de mogelijkheid, dat enkele gedeelten der hersenen in eenen geprikkelden, andere te gelijker tijd in eenen torpiden toestand verkeeren. De kennis en onderkenning van deze hoofdvormen is voor het klinisch handelen in de meeste gevallen voldoende. ‘De wetenschap vordert eene stellige bijzondere onderkenning en van deze hangt inzonderheid de voor den praktischen geneesheer zoo gewigtige voorzegging of kennis van het beloop en den uitgang der ziekte af. De therapie is zoo streng niet in hare eischen, het minst in hersenziekten, waar zij bovendien, wat hare werkzaamheid betreft, eene zoo ondergeschikte rol speelt. Zonder derhalve de bijzondere onderkenning der hersenziekten te verwaarloozen, stellen wij ons, in die gevallen, waarin wij niet met den hoogsten graad van waarschijnlijkheid tot dezelve geraken kunnen, tevreden met eene algemeene; daar wij het er voor houden, dat zij ons bepaalde aanwijzingen ter genezing levert, en dat eene juiste algemeene onderkenning steeds nog eene hoogere wetenschappelijke waarde heeft en meer nut aanbrengt, dan eene onjuiste bijzondere onderkenning’ (p. 60). Deze woorden van den Schrijver kenschetsen vrij juist den geest, waarin het bijzondere gedeelte van het werk is behandeld. Aan het pathologische gedeelte van hetzelve is bijzondere zorg besteed; maar hij, die meent, uit deze pathologische beschouwing groote aanwinsten voor de geneeskundige behandeling der hersenziekten te zullen
trekken, zal zich te leur gesteld vinden; of het moest alleen die groote aanwinst zijn, dat men zich
daar, waar de pathologische anatomie het onvermogen der kunst aantoont, van het bedrijvig rondtasten in den artsenijvoorraad leert onthouden. De groote mate van physiologische kennis en de niet mindere mate van scherpzinnigheid, welke de Schrijver bijna op iedere bladzijde ten toon spreidt, leiden ons wel is waar tot de ontmoedigende bekentenis: ‘quantum est quod nescimus!’ maar wij worden er ook des te meer door doordrongen van het pligtmatige van het opvolgen van het voorschrift: ‘Abstine si methodum nescis.’ Intusschen zal toch menigeen, welligt niet ten onregte, den Schrijver van eene te groote negativiteit in zijne therapie beschuldigen; het boek is eene doorloopende commentaar op het thema: de aderlating in hersenziekten is òf onnoodig òf schadelijk. Wij
| |
| |
zijn het hieromtrent wel in de hoofdzaak met den Schrijver eens en gelooven, dat in zeer vele gevallen van hersenprikkeling (b.v. in scarlatina en typhus) meer kwaad, dan goed met de aderlating wordt bewerkt; maar toch aan den anderen kant gelooven wij, dat de analytische weg, welken de Schrijver bewandeld heeft, hem nu en dan tot conclusiën heeft gebragt, welke in concreto, zoo als de ziektegevallen toch meestal voorkomen, niet altoos steek houden. Het moge b.v. waar zijn, dat hersenontsteking en hersenvliesontsteking op zich-zelve niet door bloedontlastingen genezen worden, terwijl deze ziektetoestanden zelfs met anaemie gepaard kunnen gaan; het moge waar zijn, dat hyperaemie der hersenen en der hersenvliezen in de meeste gevallen van zelve door diaetetische middelen wordt opgeheven en dus de aderlating niet noodig heeft; maar de vraag wordt eenigzins anders gesteld, wanneer hyperaemie der hersenen en der hersenvliezen zamentreft met een tot ontstekingen geneigd bloed, of indien er hierbij reeds werkelijk beginnende ontsteking plaats heeft; zoude dan de bloedontlasting altoos gemist kunnen worden? De moeijelijkheid blijft hier altoos wel, de verschijnselen van hersenprikkeling, welke alsdan bestaan, behoorlijk te interpreteren, en te beslissen, of deze van de hyperaemie, of van de ontsteking afhangen; maar wij hebben hier dan ook tevens het bewijs, dat ons klinisch handelen in de meeste gevallen niet door eene bepaalde groep van verschijnselen, maar wel door het ensemble der verschijnselen moet geleid worden. En in zooverre gelooven wij, dat de titel van het werk van dietl minder juist gekozen is. Eene eigenlijke kliniek der hersenziekten geeft hij ons niet, maar veeleer eene kritiek derzelve, of liever eene kritische beschouwing der verschillende verschijnselen, welke aan de onderscheidene hersenziekten worden toegeschreven. De ziektebeelden der Ouden, welke in de
compendia zulk eene schoone figuur maakten, worden door den Schrijver letterlijk uitgekleed, en stuk voor stuk van hunne vederen beroofd; en de resultaten der lijkopeningen, welke dáár als een aardig versiersel waren aangehangen, worden hier als grondslag en leidraad voor de waardering der symptomen op den voorgrond gesteld. Op deze wijze worden achtereenvolgens de hyperaemie, de anaemie der hersenen, de meningitis, de encephalitis, de hydrocephaliën, de emollitie, de sclerosis en de pseudoplas- | |
| |
mata der hersenen behandeld; bij elk van deze verschillende ziektetoestanden wordt eerst naauwkeurig nagegaan, welke ontleedkundige veranderingen in dezelve aanwezig zijn, en welke stoornissen in de verrigtingen afhankelijk zijn van deze veranderingen, en welke van bijkomende omstandigheden afhangen. Dit is de doorgaande geest van het aangekondigde werk, en het is hieruit duidelijk, hoe vele bouwstoffen er in hetzelve voor den denkenden geneesheer zijn verzameld, om tot een rationeel inzigt in de door hem waargenomene ziektetoestanden te geraken, en hoe vele nuttige wenken hij er in zal aantreffen, om tot de pathogenie van vele ziekten door te dringen. Wij leggen dan ook de verklaring af, dat wij het boek met belangstelling en inspanning gelezen hebben en aan den Schrijver menigen nuttigen wenk verschuldigd zijn, en dat wij het in veler handen wenschen, omdat eene beschouwing der ziekten, welke van de ziektekundige ontleedkunde uitgaat, niet genoeg op den voorgrond kan gesteld worden; maar wij blijven bij onze bewering, dat het den naam van Kliniek der Hersenziekten niet volkomen met regt draagt.
De vertaling, waarvoor wij Dr. godefroi dankzeggen, is, zoo als wij van dezen ijverigen geleerde gewend zijn, voortreffelijk.
|
|