Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJaarboekje van Wetenschappen en Kunsten, bevattende: de meest belangrijke ontdekkingen en verbeteringen in het gebied der Werktuigkunde, Technologische en andere op nijverheid en landbouw toegepaste Wetenschappen; Natuurkunde, Scheikunde, Dierkunde; Kruidkunde, Delfstofkunde, Aardkunde, Weêrkunde, Sterrekunde en Statistiek; met houtsnêefiguren. Tweede Jaargang, door S. Bleekrode, Math. Mag. Phil. Nat. Med. et Art. Obst. Doct., Hoogleeraar in de Natuur- en Wiskundige Wetenschappen aan de Koninklijke Academie te Delft enz. Te Gorinchem, bij J. Noorduyn en Zoon. 1848. In post 8vo. XXXIV en 744 bl. gecartonneerd f 5-40.Even weinig als verscheidene letterkundige Jaarboekjes of zoogenaamde pracht-Almanakken, behoort deze wetenschappelijke verzameling tot de Almanakken-literatuur; daar het echter een jaarboekje is, nemen wij het, even als het volgende, in deze aankondiging op. Het is bestemd en ook eeniglijk geschikt voor de wetenschappelijke wereld; aan welke het een volledig verslag geeft van de ontdekkingen en uitvindingen in de wis- en natuurkundige Wetenschappen in het vorige jaar (1847) gedaan. Dit verslag is zoo ingerigt, dat het, of in korte woorden, alleen voor de beoefenaars van het werk verstaanbaar de mededeeling doet, of | |
[pagina 36]
| |
ook slechts verwijst naar andere schriften, meest buitenlandsche Journalen. Doch de lezer, voor zoo ver hij er belang in stelt, heeft reeds door den vorigen jaargang de inrigting leeren kennen. Tevens dan ook den rijkdom. Geen gedeelte dezer in onzen tijd tot zulk eene reusachtige uitgebreidheid gebragte onderwerpen van menschelijke kennis, of er wordt eene plaats aan ingeruimd; geene ontdekkingen, geene uitvindingen (immers voor zoo ver Ref. het zich bij den dagelijks toenemenden schat kan herinneren) of zij worden vermeld. Slechts over sommige zaken hadden wij eenige meerdere uitvoerigheid verlangt, vooral in zoover het of de algemeene opmerkzaamheid trekt, zoo als het etheriseren; of van hoog belang is in het praktische leven, gelijk de aardappelenziekte. Wanneer men deze overrijke verzameling van de voortgangen der wetenschap in één enkel jaar doorloopt, dan staat men verbaasd over de vereeniging van theorie en praktijk te weeg gebragt; over de veelzijdige diensten, die de wetenschap aan allerlei fabrieken en verrigtingen in het dagelijksche leven bewijst. En niet zelden verrassen de medeelingen ook diegenen, welke anders van de natuurwetenschappen weinig werk maken - hun getal is maar al te groot. Zoo zal het b.v. ieder een fraaije ontdekking schijnen, dat er ‘drieërlei zonnestralen zijn: van licht, van warmte en van actinisme (scheikundige). De laatsten zijn noodig voor de ontkieming van zaden en knoppen, zoodat zij onder geel glas (dat het actinisme niet doorlaat) vertraagd wordt; in het voorjaar bevatten de zonnestralen meer actinisme. In den zomer is er meer (groen en blaauw) licht noodig voor de houtvorming; in den herfst is er meer warmte voor het rijpen der vruchten.’ - Bladz. 526 lezen wij: ‘Het is er verre af, dat men in Zeeland zich trots verheffen kan op vooruitgang der (meekrap) culture, - en dat is allezins jammer.’ Zoo is het inderdaad zonderling, dat de gehechtheid aan het oude, en de omstandigheid, dat de aandeelen in de meekrapfabrieken meestendeels in handen van de voornaamste boeren zijn, belemmeringen tegen het verbeteren opleveren; doch er bestaat, meenen wij, thans toch eene garancinefabriek. - Blz. 431 is in de eerste kolom (0o zenithsäfstand der zon) der dispersie van het zonlicht, in de getallen 0,750 en 0,285 eene fout ingeslopen, en het laatste zal moeten zijn: 0,185. Hier en daar vonden wij magtig voor dik (b.v. van grondlagen), hetgeen een onbehaaglijk Germanismus | |
[pagina 37]
| |
is. Overigens verdient de zorg, die aan de uitvoering, en bijzonder aan de correctie besteed is, eene bijzonder loffelijke vermelding. En nu komende tot de bellettrische Jaarboekjes, beginnen wij met: | |
Almanak voor het Schoone en Goede. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f 1-80,die zijn 29e jaar beleeft. Mejufvr. toussaint, onder wier redactie deze bevallige Almanak thans is verschenen, laat zich op bescheidene en gepaste wijze uit in het voorberigt over 't geen zij er nu aan deed en verder aan hoopt te doen; over den geest, waarin het sints lang bekende en geaccrediteerde Jaarboekje door hare bezorging zal verschijnen: liefelijke toonen zonder zoetelijke onbeduidendheden, nevens degelijke ernst, waarin de Dames eene hoogachting mogen zien, die voor te laag stellen veiligt.’ Zij zelve kleedt schrandere denkbeelden over het punt der vrouwelijke verstandsontwikkeling in het kleed eener novelle, van welke het tooneel in de haute-volée is, en toont er de fijne opmerking, die men van eene zoo begaafde Schrijfster en zoo gelukkig ontwikkelde vrouw mag wachten. De zaak die zij in op Zuiderhoef ter sprake brengt is zulks waardig, en behoort, bij het onnatuurlijke, overdrevene, eenzijdige der tegenwoordige opvoeding en levenswijze van vele jonge dames, tot de levensvragen voor den beschaafden stand. Een zeer lief plaatje tegenover den titel heeft op dit verhaal betrekking. Ds. van schaik toont in het sterfbed van Joapikkien zijn talent van boerenwoningen schilderen, en Mr. h.j. koenen geeft in eenige trekken van levenswijsheid van den vooral als geschiedschrijver bekenden j. von muller erntfeste deftigheid. Tot het poëtische gedeelte droegen verschillende meer en minder bekende dichters het hunne bij. Da costa schenkt steviger dan bloemzoete poëzij in eene legende uit Palestina, ten tijde der kruistogten. Heije, van den bergh en de génestet zulke lieve stukjes als men doorgaans van hen ontvangt: wijsman en van zeggelen zijn ook trouwe en gunstig bekende comparanten. Lijsje op het plaatje ziet er niet zeer bekoorlijk en eerder als eene veertigster uit. De geestenstem van den met lof bekenden de bull verraadt goeden aanleg en zuivere smaak. Mr. schuller laat | |
[pagina 38]
| |
eene vertaling lezen van Servische volksliederen; wij zien er uit, dat de poëzij onder alle hemelstreken tiert, en dat de maat van het oorspronkelijke behouden is, verontschuldigd eenigermate sommige harde uitdrukkingen. Van van lennep ontvangen wij lachverwekkende luim in een gedicht: de vader aan zijn eenig zoontje. Van clavareau naar gewoonte een fransch versje, ditmaal eene navolging van eene vertaling uit het Deensch, naar ten kate. Van den laatsten mede een paar bijdragen, waaronder christus in de natuur uitmunt door zonderlinge plaatsen. Het gronddenkbeeld van het gedicht is: hoe onze Heer de natuur beschouwde en in haar verkeerde. Indien: Heel de verte was zijn huis,
Was zijn vrijstad, was zijn tempel,
Was zijn burcht en hemeldrempel,
Was zijn stille bedekluis
moet beteekenen, dat jezus de vrije natuur (heel de verte) tot de plaats zijner stille gemeenschapsoefening met den Vader koos, is dat zeer zonderling uitgedrukt, en de naam bedekluis voor den tempel der natuur al even min gepast, als die van een donker kamerkijn lager voor Gethsemane. Verder nog een stukje van tollens in zijn besten, huiselijken trant. | |
Aurora. Uitgegeven door Mr. J.J.D. Nepveu en S.J. van den Bergh, te 's Gravenhage, bij K. Fuhri. f 4-90.Gelijk de titel aanduidt is deze jaargang niet, als de vorige, alleen door Mr. nepveu bezorgd, maar mede door den met lof bekenden s.j. van den bergh, die, ofschoon dit jaar andere Almanakken met lieve gedichtjes bedacht hebbende, aan deze zijne pleegdochter slechts een half dozijn regels geeft ten geleide van een plaatje, die enkel zeggen dat het hem niet lust, er een vers bij te leveren. De verzameling word geopend met een uitmuntend gedicht, getiteld: de Maasstroom. Het is vervaardigd door wijlen den jeugdigen des amorie van der hoeven, van wien ook een schoon, wijsgeerig christelijk gedicht: geloof des harten het Schoone en Goede versiert. Het hier geplaatste is ingezonden door tollens, met eene lofspraak die het ten volle verdient, en doet betreuren, | |
[pagina 39]
| |
dat de ontslapene, gelijk aan de wetenschap zoo ook aan de vaderlandsche poëzij, van welke hij een der eerste sieraden zou hebben kunnen worden, in zoo jeugdigen leeftijd is ontrukt. Waarop volgen vijf stichtelijke liedekens, onder den naam van aquarellen, door j.p. heije; Hagar door schimmel, levendig zonder overkunst; in Lentemaand 1848, door b.ph. de kanter, een gespierd vers op de staatkundige gebeurtenissen. Van soortgelijken inhoud is, de obelisk van Luxor te Parijs door hasebroek, fiks aangevat en bewerkt; gesaisonneerd is mede: de vrede von Munster in 1648 gesloten, in 1848 herdacht door a. beeloo; naauwelijks kan het als eene beschuldiging gelden, ver te blijven beneden een zoo grootsch onderwerp, dat wij met bevreemding nergens anders herdacht vonden. Verder: merula, door a.j. de bull, eene waardige hulde aan eenen waardigen man; louize de coligny, door de génestet, een roerend onderwerp met smaak behandeld; Vollendammer vrijaadje, door ten kate, d'après nature, staat er boven en mag er boven staan, het plaatje is net en niet minder dan de: magt der moederliefde met een stukje van hofdijk, dat zeker zal innemen. Tollens geeft hier weder een juweel ten beste, en van der pot bezingt met poëtische vlugt: de vlugt der poëzij. Van lennep, dorbeck, riehm, kneppelhout en van zeggelen, leveren insgelijks fraaije bijdragen. In proza treffen wij van den Redacteur nepveu een verhaal aan: een tweegevecht, herinneringen uit het kantonnementsleven; indien het waar is, zoo als de Schrijver het doet voorkomen, zeer intressant en in alle gevalle vrij goed geschreven. Van koetsveld geeft eene overschoone, wegslepende novelle: ware armen; alberdingk thijm, eene gekunstelde: de organist van den Dom, en eindelijk Mejufvrouw toussaint eene uitvoerige Venetiaansche vertelling: de republiek moet gehoorzaamd worden, die haren welverdienden roem volkomen waardig is. Er behoort een plaatje bij, gelijk een lief Maasgezicht bij het eerste der gedichten, en eene andere gravure (waarom de costumen zoo ouderwetsch?) bij de zure druiven van van zeggelen. In sierlijkheid van uitvoering staat dit prachtboekje bij geen zijner voorgangers achter. | |
Vergeet mij niet. - Muzen-Almanak. Te Amsterdam, bij J.H. Laarman. f 0-00. | |
[pagina 40]
| |
Deze Almanak is versierd met het portret van den wakkeren de kanter, die door een paar schoone stukjes zijnen naam waardiglijk handhaaft. Dat aan den tijd, bij het einde des jaars staat, ook om het onderwerp goed voorop; het zijn jamben, die het rijm niet noodig hebben, om zich als poëzij te doen kennen. Dat bij de onthulling van het standbeeld van willem I, in (de alcaïsche) voetmaat der ouden, beklaagt zich over de flaauwheid der natie - misschien een weinig te sterk. Met veel genoegen vonden wij den altijd naïven brester, al geeft hij ook bijna nergens iets, dan hier een Zomerliedje (Junij 1847.) op een zilveren bruiloftspartij buiten, waarin van de blijde verwachtingen diens tijds, na zooveel ontbering en kommer, aangename partij is getrokken. (Slechts in den Almanak van Blijgeestigen vonden wij hem terug.) Adema van scheltema levert eene nieuwe proeve van fiksche berijming der Bijbelsche poëzij in den eersten Klaagzang van jeremia. Een keurig stukje bijbelpoëzij geeft van den bergh in jesaïa, een kleiner in jojakim. Een meisjes portret vestigt de aandacht op een welluidend gedichtje van dorbeck, van wien ook nog een tweede stukje voorkomt, hetwelk zich mede gunstig onderscheidt. In den bouwval van Heidelberg van h. riehm is verdienstelijk. Alberdingk thijm's, drie tijdperken begrijpen wij niet overal; zelfs betwijfelen wij, of dit gedicht door den Schrijver zelven wel begrepen wordt. - Een paar vrouwenbeeldjes behooren bij een Albaneesch liedeke, van een' ongenoemde. Een zeer fraai plaatje (van tetar van elven naar ary scheffer) staat bij een gevoelvol stuk: weldadigheid, dat even als het vaderhuis, ten kate tot eer verstrekt. Een ander plaatje stelt eene waarzegster voor; het onderwerp is niet nieuw, de bewerking goed, en het versje - van van zeggelen. Nog een plaatje, hoe goed de gravure ook zij, mist alle belangrijkheid, daar het eenvoudig een paar liggende tijgers voorstelt. Doch, zoo zijn wij reeds door de plaatjes te ver in het boekje verzeild geraakt, en lang het kleine stukje van lindeman op den dood van den Parijschen Aartsbisschop affre voorbij, waarin het zeggen van jezus: de goede herder stelt zijn leven voor de schapen, niet zonder eenige profaniteit op den gesneuvelde wordt toegepast. Van lennep, aan wien de génestet een aardig verjaarsvers rigt, offert een klein ernstig stukje en eene luimige vertelling, die even als zijne bijdra- | |
[pagina 41]
| |
gen in het Schoone en Goede betrekking heeft op het smokkelen. Wij hebben Mejufvr. heldring nog niet genoemd, die een paar parabelen en een ander klein stukje geeft; noch mensing met eene zeer goed geteekende en zuiver geversificeerde vertelling: St. Agnesävond; noch withuys, die ernstige gedachten en jamben geeft bij eenen omgewaaiden ouden treurwilg; noch wijsman, die zachte grafbloemen nederlegt; noch wap, noch viehoff, noch beets, den laatsten met eene Perzische wereldbeschouwing; noch hofdijk door wien het geheel met klagten des tijds besloten wordt; noch van der hoop, van wien een nagelaten stukje is opgenomen. Zooveel van de poëzij; nu iets van het proza, maar korter, want er zijn, uitvoeriger doch minder stukken van in. Mejufvrouw toussaint ontmoeten wij nogmaals, met hulde aan haar talent, om altijd een nieuw voorkomen aan eene novelle te geven. Lublink weddik geeft parabelen; donkersloot een klein stukje: drie tranen; isingh een fragment van een historisch verhaal uit de eerste stadhouderlooze regering. Fragmenten behagen ons niet zeer; wij hebben liever een geheel: hoewel goed geschreven, het staat toch achter bij het prettige op het ijs van verleden jaar. De erftante van van koetsveld zal de achting voor zijn talent niet verminderen. De spoortrein des tijds, aan het hoofdstation; het nieuwe jaar van sonstral kon, wat den inhoud aangaat, den bundel geschiktelijk hebben geopend. Men ziet dus uit ons verslag, dat deze Almanak in alle opzigten verdient niet vergeten te worden. | |
Holland. Uitgegeven door Mr. J. van Lennep, te Amsterdam, bij P. Kraaij, Junior. f 3-50.Het is bij de tegenwoordige menigte pracht-Almanakken minder de vraag of aan deze nieuwe bijdrage tot de verzameling eene dadelijke behoefte bestond; genoeg, indien maar de nieuweling zich van de zijde des goeden smaaks aanbeveelt; beter nog, indien hij iets heeft, dat oorspronkelijk, hem bepaald eigen, en van het gewone afwijkend, althans zich onderscheidend is. Het eene en het andere zal men aan Holland wel, zonder het boekje gezien te hebben op den naam des Redacteurs af toekennen, en zich dan ook bij de nadere inzage in geenen deele bedrogen vinden. Wat is het dan, dat | |
[pagina 42]
| |
hem karakteriseert? Dat het zoo volkomen aan zijnen bepaalden titel beantwoordt, dat indien het zonder eenigen titel ware in het licht verschenen, niemand zou aarselen er den naam Holland op te schrijven. Ten aanzien van het uitwendige hoore men den Redacteur, die zegt: ‘dat het werkjen is geschreven door Hollandsche Schrijvers en op Hollandsch (geen machinaal) papier is gedrukt; dat de behandelde onderwerpen, zoo in proza, als in poëzij, allen betrekking hebben tot Holland en Hollanders; dat de teekeningen in Holland gemaakt, de plaatjens in Holland gesneden of gelithografieerd, de muzijk in Holland geschreven en de band in Holland ververvaardigd is, alles door ingezetenen, die opcenten aan de Provincie betalen, in één woord, dat ik in dezen zoo Provinciaal geweest ben, als de felste voorstander van tien gerechtshoven zou kunnen verlangen. - Ook de onderwerpen der plaatjens moesten tot dit mijn doel in verband staan. Daarom vindt men hier, behalve de gezichtjens op de Oosterdoksluis te Amsterdam en op Marken, eene afbeelding van het voormalig Staten-Kollegie, thands het gebouw der Arrondissements-Regtbank, te Hoorn. Het is mijn voornemen, in 't vervolg meer dergelijke afbeeldingen te geven, 't zij van publieke, 't zij van bijzondere gebouwen in deze Provincie, die zich door uiterlijke gedaante onderscheiden, of waar historische herinneringen aan verknocht zijn.’ - Wij zouden ons in de beoordeeling van den smaak en de niet geheel uitgedoofde nationaliteit onzer landgenooten moeten vergissen, indien wij twijfelden, of dit eene aanbeveling ware. En wat den inhoud aangaat: degelijk en smaakvol is bijna alles. Het grootste gedeelte is proza, geopend door eene korte beschrijving der Hollandsche steden en voornamelijk van Amsterdam, opgesteld tegen het einde der vijftiende eeuw; medegedeeld door den kundigen Archivarius der stad Amsterdam, p. scheltema. Eene vergadering der staten van Holland in 1672, door den Redacteur, doet regt aan de verdienste vooral van Amsterdam in dien benaauwden tijd omtrent het vaderland. In den goeden raad van Docter Gerrit, brengt Mejufvrouw toussaint, die even goed Hollandsche als Italiaansche novellen schrijft, ons in kennis met den beroemden Dr. tulp, en den minder bekenden, door zijnen namaligen naamgenoot koenraad in de schaduw gestelden achtbaren Amsterdamschen burgervader van beuningen, kort | |
[pagina 43]
| |
na het bestand: de beschrijving der fatsoenlijke armoede is der meesterlijkste pen waardig. Ook de gedichten staan hier juist op hunne plaats. Een onuitgegeven gedicht van bilderdijk, den Prins der Hollandsche dichters van onzen leeftijd, voorop - een liefelijk, zangerig, vriendelijk stukje van den echt Hollandschen, met Holland éénen tollens aan het slot. Withuys bezingt de Dokken te Amsterdam, afgebeeld op een fraai plaatje, en ten kate legt aan het visschersvrouwtje van Marken een liedje in den mond, zoo net als de muzijk, die er bijgevoegd is, zacht, en bekoorlijk is; vooral die hoofdgroep der kinderen in de boot. s.j. van den bergh bezingt een heldenfeit van een onbekende Konstapelsmaat, een' Hollander. Het Aansprekersoproer te Amsterdam (1696) naar het verhaal van een' ooggetuige, door alberdingk thijm, schijnt geestig te moeten zijn, maar wij hebben 't er niet in kunnen vinden. Van lennep is van oordeel, dat in een Almanak volstrekt niet gemist moeten worden een Kalender aan 't begin, en een Kronijk aan 't slot. De eerste is zeer uitvoerig, en bevat niet alleen de gewone opgaven van eklipsen, zons- en maansstand enz. met bijzondere naauwkeurigheid; maar ook verschijnselen aan den sterrenhemel, die men hier niet zoeken zou. Door dit gedeelte des arbeids heeft de Heer stamkart zich, zelfs voor beoefenaars der wetenschap, zeer verdienstelijk gemaakt; de Kalender is met echt Hollandsche soliditeit bewerkt. Er zijn bijgevoegd eenige houtsneden, die meestendeels betrekking hebben op historische herinneringen, en hier en daar zeer geestig zijn. Boertig zijn ook de maandelijksche voorspellingen en waarnemingen; wij doen ze 't best kennen door Januarij af te schrijven: ‘In den aanvang van dit jaar zal Holland donkere dagen beleven, waartegen men zich niet zal kunnen wapenen, dan door lamp of kaarslicht op te steken. Vele Roomschen, ja zelfs Onroomschen zullen bij den warmen Kagchel instemmen in den lof van den Bisschop. De Beurs van Amsterdam zal in deze maand dicht en de Beursen der Amsterdammers open moeten zijn. Als het hard vriest, zal er veel ijs zijn, en vele lieden die nu nog vast meenen te staan, zullen vallen, al is het niet glad.’ Eenigzins in denzelfden trant is de kronijk van 1848. Wij zeggen met den Redacteur: ‘de tijden zijn droevig, en de geest heeft wel eens wat opbeuring noo- | |
[pagina 44]
| |
dig,’ en hopen, dat een ruim vertier hem en zijnen uitgever beloone voor de genomen moeite en de kosten, aan dit aangename Jaarboekje besteed, en beiden aanmoedige voor 't vervolg. Zoo gepast de naam van dezen Almanak is, zoo ongepast is ditmaal die van den | |
Miniatuuralmanak te Utrecht, bij L.E. Bosch en Zoon. f 1-75.die geheel heeft opgehouden, aan dien naam te beantwoorden, daar hij sedert het vorige jaar in grootte meer dan verdubbeld is, en den vorm heeft gekregen van de eerste Muzenalmanakken. De naam beteekent alzoo niets meer, en de almanak verschilt van de overigen alleen door het niet opnemen van prozastukken. Hij is opgedragen aan da costa en heeft, één muzijkstukje, zes plaatjes, die zeer fraai zijn, maar waarvan twee te veel van elkander hebben, en eene menigte versjes, te veel om op te noemen. | |
Christelijke Volks-Almanak, VI Jaar. Te Amsterdam bij P.N. van Kampen. f : - 60.De Eerw. van vollenhoven heeft, ofschoon buitenslands, de taak der redactie voortgezet en weder met lof volbragt. Aan zijne reis in Noordelijk Europa hebben wij eene belangrijke beschrijving te danken van de Bijbelsche beelden van thorwaldsen in de Vrouwe-kerk te Kopenhagen, met eene afbeelding van het uitwendige dier kerk. Twee andere steendrukjes stellen voor: de opstanding van den Heiland, en de opwekking van Lazarus, die geen van beiden goedkeuring kunnen vinden, al ware de uitvoering ook meer boven het middelmatige. Gedichtjes en proza wisselen elkander af. De geest is dezelfde als die der vorige jaren, licht aan warmte parende, zoodat christus, de levende Heer der gemeente, het geheel bezielt met zijnen heiligen geest. Den Kalender vonden wij met genoegen nog verrijkt met voorvallen en personen uit de kerkelijke geschiedenis. Met bede om den goddelijken zegen over het nuttige boekje prijzen wij het ernstig aan. | |
[pagina 45]
| |
Nederlandsche Volks-Almanak; te Schiedam, bij H.A.M. Roelants. f : - 90.Deze heeft nogmaals eenen anderen uitgever bekomen. Nopens de redactie wordt niets gemeld. Behalve eene reeks van verschillende dichtstukjes, onder welke zelfs tollens welwillend het zijne afstond, vindt de vaderlandsche geschiedenis het een en ander. Daarbij is niet vergeten wat vaderlandsche zaken en belangen aangaat, zooals ons volksgezang, waarover schrandere en behartigingswaardige wenken voorkomen. De type, een Apenspel, verheft zich weinig boven het middelmatige, en mist het piquante, dat men in zulke stukjes begeert. De uitgever heeft meer zorg besteed aan zijn werk, dan de steendrukker aan de plaatjes, die, behalve de buisjesdag slechts redelijk zijn. | |
Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen. Nieuwe Serie, III jaar. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten f : - 60.Wie in deze dagen, welke, droevig genoeg zooals wij van lennep boven hoorden zeggen, zich wil ontspannen met vrolijke scherts, die nergens de palen der betamelijkheid te buiten gaat, koope gerust dit boekje, hij zal ligtelijk met ons onder de berijmde anecdoten eenige oude bekenden (ware het dan al tot dusver in proza) aantreffen; maar dat kan niets verminderen aan het aardige. De spoorwegsrampen van isingh mogen wel aan het hoofd staan. De Schrijver had nog van meerdere spoorweg-anecdoten kunnen gebruik maken; maar men moet zijne stof niet uitputten. De Almanak houdt zich goed. Zoo ook de | |
Almanak tot gezellig onderhoud. XI jaar. Te Gorinchem, bij A. van der Mast. f : - 35.waarin men juist geen stukjes van waarde zoeke; maar die ook weder voor zijn publiek, eene niet ongeschikte lectuur oplevert. Het tegenover den titel geplaatste steendrukje is wat.... raar. Van de provincialen, voor zoo ver ze nog mogen bestaan, ontvingen wij nog slechts den | |
[pagina 46]
| |
Frieschen Volks-Almanak, XIV jaar. Te Sneek, bij van Druten en Bleeker. f : - 90.Hij geeft de afbeelding van een voormalig, en een tegenwoordig gebouw der provincie; den toren van het St. Bonifatius klooster te Dokkum, afgebroken 1552, en het provinciale geregtshof te Leeuwarden. H. baerdt van sminia brengt zijn verhaal sirtema van grovestins eindelijk aan het slot. De bijdrage over het geslacht der scotanussen door Mr. beucker andreae is belangrijk voor de letterkundige geschiedenis, en de levensbeschrijving van johannes van ligne Graaf van Aremberg Stadhouder van Friesland door Mr. simon van der aa voor de provinciale; met genoegen merkten wij in de laatste eene loffelijke onzijdigheid op. De dichtstukjes zijn - tamelijk; velen zijn in het Friesch en dat verstaat Ref. niet best. | |
De van ouds bekende nuttige en aangename Tijdkorter in ledige oogenblikken of Almanak voor het jaar 1849, door A. Hezelhoff XXXVIII jaar. Te Groningen, bij A. Hezelhoff. f 0-25.Erlange slechts een woord van aankondiging en aanbeveling, vooral omdat de grijze verzamelaar er eene eerlijke winst in vindt, en hij op deze wijs ook reeds voor zijnen burgerlijken kring nuttig was, toen die kring nog naauwelijks iets anders had dan zedelooze en zoutelooze Almanakken. Zoo kondigen wij, ook slechts met een enkel woord aan de beide Jaarboekjes voor de jeugd, namelijk: | |
Almanak voor de Jeugd; door C. van Schaik. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f 1-40.die, ten minste het ons toegezondene exemplaar, zeer fraaije gekleurde steendrukplaten heeft en waarvan de inhoud regt gepast is. De Redacteur schrijft echter niet zoo aangenaam voor kinderen, als wanneer zijne pen ons in de Drentsche boerenhuizen binnenleidt. Er is iets Kinderachtigs in, dat veel van Kinderlijk verschilt. Doch voor het aan dezen Almanak verrigtte danken wij hem toch welmeenend in naam onzer kleinen. | |
[pagina 47]
| |
Zijn de uwen, lezer! voor dezen Almanak nog wat jong, geef hun dan den | |
Almanak in Miniatuur voor Kinderen. Te Schoonhoven, bij S, E. van Nooten. f : - 40.die in zijne soort ruime aanprijzing verdient. Ref. moet verschooning vragen voor de oppervlakkigheid van zijn verslag, inzonderheid van de laatstgenoemde Jaarboekjes; maar hij mag er geene grooter ruimte voor bedingen en het valt hem moeijelijk, eenige afwisseling in het jaarlijks terugkomend aankondigen dezer boekjes te brengen; eene moeijelijkheid die grooter wordt, naar mate men die aankondiging meer uitbreidt. De vermelding der later ingekomenen wachtte men in een volgend nommer, en ontvange des verslaggevers beste wenschen voor het tijdvak, dat door de beoordeelde Almanakken wordt aangewezen! |
|