| |
| |
| |
Mengelwerk.
De zendvolken. eene redevoering, door G.H. van Senden.
Mijne Heeren!
Ten westen van het gebergte, dat trapswijs uit de kil van den Indus omhoog stijgt, - ten zuiden van den Oxus, die in het meer Aral vloeit, en in het oosten van het riviergebied der tweelingstroomen, ligt de bodem van Azië als hoog plateauland. Eene oppervlakte van omtrent tachtig duizend vierkante mijlen beslaande, maakt hetzelve het tiende gedeelte uit van dit groote werelddeel. Het bereikt niet de hoogte, waarmede de Alpen van Armenië in de lucht boren; - het heeft geene toppen, gelijk die, waarmede de Indische Kaukasus zich verhcft. Een land is het van hooge vlakte, door de natuur onderscheiden, zoowel van de noordelijke middel-Aziatische steppen als van de Indische bergwereld. Op de westzijde van dit plateau liggen verhevenheden; het zijn de bergruggen, die doorbroken worden van de stroomen, welke den Tigris en Araxes toevloeijen; het zijn de heerlijke zoomen, die de Alpenzeeën, de Urmia en Wan, omsluiten. De zuidelijke Taurus loopt door dit plateau; eene bergketen van middelbare hoogte, hecht hij met zijne schakels de Indus-landen aan die van den Tigris. - Maar gelijk de natuur dit gedeelte van Azië karaktermatig wilde onderscheiden, zoo hebben ook de bewoners van hetzelve zich in treffende eigenaardigheid gekenmerkt. Zij zijn onder den naam van Zendvolken op nieuw de voorwerpen geworden, die de oogen der Europesche Gelecrden boeijen.
| |
| |
Hetgeen de aandacht in het bijzonder op de Zendvolken vestigde, was hunne taal en Godsdienst. De berigten der Grieksche schrijvers, hoe breedvoerig ook ten opzigte van de lotgevallen en daden dezer volken, zijn, wat hunne godsdienstige denkbeelden en inrigtingen aangaat, zeer afgebroken, tegenstrijdig en veelal fabelachtig. Te betreuren zoude dit niet zijn, indien de Godsdienst zonder invloed gebleven ware op de wetgeving en staatshuishouding; de historie kon dan historie blijven; ter loops slechts van de Godsdienst gewagende. Maar haren eerwaardigen naam verliest zij, waar zij, verhalende hetgeen de Zendvolken waren, de Godsdienst niet op den voorgrond plaatst. Zij vernedert zich dan; tot het lage en bekrompene standpunt, van hem daalt zij af, die alleen den mensch, zoo als hij voor oogen staat en handelt, in aanmerking neemt, maar geen onderzoek doet naar zijne herkomst, opvoeding en vorming, - niet vraagt naar zijne beginsels en drijfveren, - die, met één woord, niet tot het in wendige doordringt, waarin toch de bron en de kracht liggen van hetgeen uitwendig aan den dag treedt. Dikwerf, M.H.! ziet de Geschiedenis der oude wereld zich veroordeeld, om op dit lage standpunt te blijven; immers zij kan de dooden niet opwekken en den roof der tijden niet herstellen. Hier intusschen lachte haar onverwacht gunst toe. Van onder het stof der eeuwen traden eensklaps de oorkonden van het oude Zendvolk te voorschijn. De historie werd in staat gesteld, om vroeger terug te gaan, dieper in te dringen; de sleutel tot belangrijke verschijnselen, die verborgen waren, werd gelegd in hare handen.
Tegen het einde der voorlaatste eeuw werd eensklaps door Europeërs de ontdekking gedaan, dat er in Indië en Perzië zich nog eenige weinige over blijfselen bevonden van de oude Perzen, die, onder de wisseling der tijden en de hitte der vervolgingen, het geloof en de godsdienstschriften der voorvaderen getrouw bewaard hadden. Eenige van die handschriften wisten Engelschen magtig te worden; naar Europa gezonden zijnde, geraakten zij in het bezit van den geleerden Engelschman thomas hyde. Intusschen verstond
| |
| |
hyde de taal niet, waarin deze oude stukken waren geschreven, en niemand was er in ons werelddeel te vinden, die hem daarin kon onderwijzen. Een geleerde Schot, fraser, besloot zelf naar Indië te reizen; dáár wilde hij de Zendschriften zoeken, dáár ze leeren verstaan. Slechts het eerste mogt hem gelukken; zoo bragt ook hij oorkonden mede, maar die geslotene boeken waren. Toen ging, omtrent het midden der jongstverloopene eeuw, anquetil du perron naar die gewesten. De Fransche Geleerde slaagde beter dan zijne Engelsche voorgangers. Te Surate ontving hij niet alleen afschriften van de Zendboeken, hij verkreeg ook eenige kennis van de Zend- en Pelvitalen, en de geleerde Perzer, die hem deze mededeelde, bood hem ook hulp, om deze boeken in het Nieuwperzisch over te zetten. Door zijnen schat, door den gevondenen sleutel tot denzelven ook, gelukkig, - keerde anquetil du perron naar zijn vaderland terug. De handschriften zelve legde hij neder in de Koninklijke Bibliotheek te Parijs; doch in eene Fransche vertaling gaf hij den inhoud aan de wereld.
Diep was de indruk, dien de uitgave van de Zendavesta of het levende woord, hetwelk aan zoroaster werd toegekend, maakte. Maar terwijl het dankgevoel gaande werd van velen, werd ook de naijver ontvonkt van sommigen. William jones plaatste zich aan het hoofd van eenen geduchten aanval, die op het werk van den Franschen Geleerde werd ondernomen. ‘Zoroaster,’ zoo zeide men, ‘heeft waarschijnlijk nooit bestaan; want over zijnen naam, zijn vaderland en zijnen leeftijd zijn oude Grieksche en Oostersche Schrijvers het op verre na niet eens. Zoroaster's schriften vindt men vóór de tijden van alexander den Grooten door de Grieken niet vermeld; en toch mogt men zulks, uit hoofde van de naauwe betrekking tusschen de Grieken en Perzen, met grond verwachten, indien deze stukken toen waarlijk hadden bestaan. - Ook is het moeijelijk te gelooven, dat deze heilige boeken van zoroaster en de voorlang uitgestorvene taal, waarin zij eens geschreven werden, het tot onze tijden zouden gebragt hebben, daar zoo wel die Godsdienst als hare aanhangers en geschriften
| |
| |
aan vele vervolgingen zijn blootgesteld geweest.’ - Verder opperde men gronden, uit den inhoud van de Zendavesta zelve genomen. ‘Er zijn sporen in,’ zeide men, ‘van het Muhammedanisme, die men niet verwachten zoude, en de hooggeroemde wijsheid van zoroaster, die men verwachten mogt, ontbreekt!’ - ‘De Perzen zelven erkennen, dat de werken van zoroaster, met uitzondering van dit gedeelte, verloren gegaan of vernield zijn; dit baart wantrouwen tegen het gedeelte, dat voor echt verklaard wordt.’ - Sinds deed men anquetil du perron voorkomen als eenen misleider of op zijn best als eenen misleide; ‘de gewaande afstammelingen van de oude Perzen waren listige bedriegers.’ Men besloot, ‘dat de Zendavesta onecht en een opstel van latere tijden zijn moest.’
Door de laatstgenoemde verdenking werd zoowel het hart als het verstand van eenen man aangetast, wiens regtschapenheid boven elke verdenking was verheven, en aan wiens kunde of doorzigt niet te twijfelen viel. Natuurlijk, men bereikte het voorgestelde doel er niet mede. In plaats van het werk des Franschen Geleerden aan de aandacht te onttrekken, vestigde men haar juist en meer algemeen op hetzelve. Scherp en onpartijdig was het onderzoek. Men kwam tot het resultaat, dat zoroaster tot een mythisch persoon en de Zendschriften tot gefingeerde schriften te maken, hetzelfde was als een historisch scepticismus te huldigen, dat, consequent volgehouden, tot verwerping van alle oude geschiedenis leiden, dat daarin ook zijn eigen graf delven moest. - Men overtuigde zich, dat de draad, die de tegenwoordige Gebers met de oude Ormusddienaren verbond, geenszins was een fijngesponnene door het bedrog, maar een gewevene door de hand der overlevering.
De Gebers in Surate en Guzerate zijn inderdaad van de oude Ormusdvereerders herkomstig. Na den val der Sassaniden, omtrent het midden der zevende eeuw, verdrong hen het zwaard der Muhammedanen, dat gewet was tegen de vuuraanbidders. Het oostelijk Perzië, dat moeijelijk te genaken is, en de kustenstreek aan de Golf, waar Ormuz ligt, werden toen hunne wijkplaatsen. Doch ook hier liet men hun
| |
| |
geene rust. Zij moesten verder in het Oosten veiligheid zoeken. Een gedeelte trok den Indus over; het leed later veel van timur, die in den haat der Arabieren tegen de Gebers deelde. Een ander gedeelte, dat zich in den bouw en het bestuur van schepen had geoefend, stak naar het eiland Diu en vervolgens naar Guzerate over. Hier bewees men hun verdraagzaamheid. Het kleed, de taal en de zeden des lands aannemende, werd het hun vergund, het eeuwig vuur, dat zij trouw bewaard hadden, weder te ontsteken en te vereeren. Na vele eeuwen verspreidden zij zich van daar over de kustenlanden, en later ook over Surate en Bombay, waar zij zich vestigden. Ondernemend van aard, dreven zij met voordeel koophandel en stuurden hunne schepen naar verre kusten. - Intusschen hadden in de afgelegene dalen van Perzië zich nog velen staande gehouden en hun geloof bewaard. Van hen kwamen er bij voortduring, zich aansluitende bij hunne broeders, aan Oost-Indiës herbergzame kusten. Zoo wies hun getal dermate aan, dat het thans honderd vijftig duizend huisgezinnen uitmaakt. De hitte der vervolging had steeds den ijver ontvonkt voor hun geloof en hunne wet. Eens, op de vlugt, hadden zij het afschrift van hunne heilige boeken verloren. Toen herstelde de zorg van de teruggebleven en in Sejestan en Yezd, de oorspronkelijke wijkplaats van hunne oudheden, dit anders onherstelbaar verlies. Zij ontvingen door hunnen Destur of Priester weder een afschrift er van in het Zend- en eene vertaling er van in het Pelvischrift. En niet alleen met gene geloofsgenooten, zeiden zij, nog te staan in verbindtenis, ook met een ander overblijfsel van het voorgeslacht, dat in het eigenlijk geboorteland van hunne Godsdienst, in Kerman leeft. - Inderdaad heeft men
daar, bij nader onderzoek, de overblijfselen der oude Ormusddienaars gevonden: daar staan nog de ruïnen van hunne vuuraltaren, van hunne steden. Verspreid ziet men die door geheel het oosten van Perzië; van de Caspische zee af tot Hamadan toe is er alles mede vervuld. En moge de Muhammedaan de benaming Geber als scheldwoord bezigen, - het is slechts uithoofde eener toe- | |
| |
vallige overeenkomst met het Arabische, waarin dat woord Ketter beteekent. Immers reeds in de eeuwen, die muhammed lang voorafgingen, vindt men de Perzen en bepaaldelijk hunne priesters onder de benaming Chaber of Kaber vermeld. Zij zelven echter noemen zich Mazdicsnan, d.i. zulken die ormusd aanroepen, en hunne Priesters Mobcd Zaratusht, d.i. discipelen van zoroaster. Zij allen hebben de schriften van het voorgeslacht, zij het eeuwige vuur van ormusd bewaard. Bij hun licht mogt het aan het talent der Europeërs gelukken, deze onschatbare overblijfsels uit eene donkerheid te voorschijn te halen, die anders ligtelijk in eenen eeuwigen nacht waren overgegaan. Wat anquetil du perron begon, hebben mannen als ouseley, rask, burnauf, bopp, olshausen, mohl en anderen voortgezet. De overblijfsels van de letterkunde der oude Zendvolken worden van jaar tot jaar in betere uitgaven ons geboden, en de taal, waarin zij geschreven zijn, vindt meer en meer grondige beoefenaars. In weerwil echter van de reuzenschreden, waarmede men begonnen is, moet men het er voor houden, dat nog slechts de eerste stappen zijn gedaan op een groot gebied; een veld van onbepaalde uitgestrektheid ligt er in de letterkunde en taal der Zendvolken
voor ons.
Neemt gij, M.H.! de boeken der oude Ormusddienaars in handen, doet het geenszins met de verwachting, dat gij er welgeregelde historie- en stelselmatige Godgeleerde stukken in vinden zult. Die vormen waren vreemd aan den Oosterschen geest; zij waren strijdig met de uitdrukking van zijne godsdienstigheid, die geheel in gevoel bestaat. Ziet slechts de Zendavesta in, de eerste godsdienstige oorkonde der Ormusddienaars. Uit drie hoofdafdeelingen vindt gij haar zamengesteld. Van deze is de Vendidad de eerste en merkwaardigste. Zij behelst zedekundige en godgeleerde onderwijzingen; zij vereenigt er mede mythische berigten over den oorspronkelijken staat van Perzië en de eerste bebouwing van dat land. Als verhaal of gesprek deelt zij de wet mede. - Het andere stuk draagt de naam Jzeschné of
| |
| |
Jakna. Het bevat gebeden, lofzeggingen, overdenkingen en beschouwingen van godsdienstigen en wijsgeerigen aard. - Gij vindt er ook eene afdeeling, die Vispered heet. Zij bestaat uit aanroepingen van Hemelgeesten en Geniussen. Dit drietal stukken wordt ook wel Vendidad-Sade geheeten. Voegt gij hierbij nog enkele hymnen en soortgelijke fragmenten, dan hebt gij de deelen, waaruit het geheel is zamengesteld. - Deze stukken zijn geschreven in het Zend. Het Zend is eene taal, zeer rijk van klanken; zij heeft vijf en dertig letters. Daar is een drieledig getal, enkelvond, dubbelvoud en meervoud; daar is ook eene verbuiging in naamvallen, doch alleen door verandering van het woord en niet van het lidwoord tevens. Voorzetsels heeft het Zend overvloedig, die geëvenredigd zijn naar den stand van den persoon. Opmerkelijk is de overeenkomst, die er bestaat tusschen het Zend en het Sanscrit; althans het komt zeer nabij het oudere Sanscrit, waarin de Veda's zijn geschreven; maar een dialect van het Sanscrit is het Zend geenszins. Integendeel kan men beide zusters noemen; iedere van haar is zelfstandig. De verhouding, welke er tusschen beide bestaat, is ten naastebij gelijk aan die, welke er gevonden wordt tusschen het Grieksch en Latijn, tusschen het Gothisch en Germaansch.
De Zendavesta vond men echter niet slechts zoo als zij oorspronkelijk geschreven was in de Zendtaal; men vond haar ook in eene overzetting. Die overzetting was eene overbrenging in het Pelvi. Het Pelvi verschilt zeer van het Zend; het nadert het Sanseritische taaleigen; het heeft er veel uit overgenomen. Intusschen eene bloote vertaling uit het Zend in het Pelvi is deze Zendavesta-overzetting niet. De vertalers hebben het oorspronkelijke, dat kort en door zijne kortheid dikwerf duister is, duidelijk zoeken te maken. Zij zijn uitleggers geworden; zij hebben omschrijvingen gegeven. - Maar tot dit werk bepalen zich de ophelderingen van de oorspronkelijke Zendboeken geenszins. Men bezit in de Pelvitaal ook nog een handboek over de Godsdienst van zoroaster, hetwelk den titel Bundehesch draagt. Het
| |
| |
bevat verhandelingen over den oorsprong der wezens, de inrigting van den hemel en het gestarnte, over de schepselen op aarde, en den oorspronkelijken toestand van het menschelijk geslacht. Het bevat eindelijk de genealogie van zoroaster en van de oude Perzische Koningen.
Hoe onschatbaar tot regt verstand van den inhoud der Zendavesta ook de Bundehesch en vooral de straks vermelde vertaling in het Pelvi zijn mogen, men vond er toch geene hulpmiddelen in, om den oorspronkelijken tekst van de Zendboeken kritisch van ingeslopen gebreken te zuiveren. Immers de Pelvi-vertaling, op zich zelve reeds eene omschrijving zijnde, had veel geleden door willekeurige veranderingen, waaraan zij in het begin der achttiende eeuw was blootgesteld. Intusschen openen zich daarvoor nieuwe hulpbronnen. Het is namelijk gelukt eene Sanscritische vertaling der Izeschné of Jakna, met den oorspronkelijken tekst, te ontdekken, die burnauf thans in het licht geeft. Daarenboven vervolgt men het spoor van het spijkerschrift, dat zich zoo ver uitgebreid heeft, als de schepter der Perzen; dat gij vindt, niet alleen te Persepolis en bij Hamadan, niet alleen aan het meer Wan en aan den Eufraat, - dat gij ook gebeiteld ziet op de rotswanden aan de Nahr el Kelb bij Beyrut en aan de boorden van den Nijl. En de taal, waaraan het spijkerschrift tot letter strekt, is Zend, is althans een tongval van het Zend. De onteijfering van die inschriften zal de oordeelkunde voorlichten, die den tekst der Zendboeken in zijne oorspronkelijke zuiverheid wil herstellen; zij zal stralen werpen op de donkere plekken van de bladen der Zendavesta!
Na deze opmerkingen kunnen wij, M.H.! gereedelijk overgaan, om den hoofdauteur van de Zendavesta, om ook het stelsel, hetwelk in dat merkwaardig geschrift der Aziatische oudheid begrepen is, nader te leeren kennen. Het eerste belooft ons eene belangrijke bijdrage tot den staat en de geschiedenis van het oude Azië; het andere baant ons den weg, om de Zendvolken zelve behoorlijk te beschouwen.
Zoroaster maakt zich zelven aan zijne lezers bekend.
| |
| |
Hij zegt in de Vendidad, dat zij van Aberbidschan herkomstig is. Niet als Godsdienststichter trad hij daar op, - als hervormer verscheen hij. Oorspronkelijk toch waren leer en wet volmaakt; ten tijde, toen dsjemschid regeerde, had de Godheid ze aan dezen geopenbaard. Intusschen zoo wel de eene als de andere waren allengskens deerlijk verbasterd geworden; door den invloed van booze geesten was die verbastering geschied, welke zich ook over de Magiërs had uitgestrekt; zij, de priesters, die voor de waarheid en instelling moesten waken, waren mede afgeweken. - Zoroaster, na eenigen tijd in het land zijner geboorte werkzaam geweest te zijn, stak de Caspische zee over en kwam te Baktra, waar toen een Koning gustasp regeerde. Naauwkeurig wordt in de Vendidad dat rijk beschreven. Uit zestien steden en provinciën bestond het, onder welke ook Baktrië zelve, Sogdiana en Aria genoemd worden. - Het rijk, waar zoroaster den Koning gustasp vond, was dus, M.H.! een Aziatisch rijk. Perzië kan het niet zijn, want geene der Perzische hoofdsteden wordt genoemd; zelfs de naam Perzië komt er niet eens in voor. Aan het eigenlijke zoogenoemde Baktrië kan men evenmin denken. Immers het rijk en de stad van dien naam werden reeds door ninus en semiramis overwonnen; van dien tijd af behoort Baktrië mede tot de Assyrische wereldmonarchie, waaraan al de landen van den Tigris tot aan den Indus en Jaxartes onderdanig zijn.
Slechts één rijk is er te vinden, hetwelk de kenmerken draagt van het geschetste; het is het Medische, zoo als het was in de dagen van zijnen hoogsten bloei. Ik erken, het eigenlijk Medië omvatte geenszins al de landen, welke, als aan gustasp onderworpen, in de Zendavesta voorkomen. Medië toch grensde ten noorden aan de Caspische zee. Langs hare zuidkust verheft het zich in bergen, tot den Taurischen schakel behoorende; doch van dezelve daalt het af in vruchtbare vlakten en bevallige dalen. Hier ligt, als noordwestelijk gedeelte des lands, het van ouds beroemde Aberbidschan, later Klein-Medië, of Medië Atropatene geheeten. De Araxes scheidt het van
| |
| |
Armenië. Ten zuiden van Atropatene en de kustenlanden der Caspische zee strekt zich Groot-Medië uit; tot de Zagros-keten, dien bergmuur ten oosten van den Tigris, loopt het. Zuidelijk van hetzelve ligt Perzië. De bodem der zuidelijke helft verschilt niet veel van dien der noordelijke; want ook hier is hoog bergland, afgewisseld van dalen, door welke rivieren kronkelen; hier ook zijn vlakten bedekt met gras en loover. Doch het luchtgestel is er milder, de dampkring nog zuiverder. ‘De schoonheid van dien onbewolkten hemel,’ zegt een Fransch reiziger, die vóór eenige jaren dat land bezocht, ‘zal ik nooit vergeten. Het schijnt, dat hij hooger en van eene andere-kleur is, dan in onze met dampen aangevulde Europesche klimaten. De helderheid van het uitspansel en de reinheid van de lucht verleenen aan de natuur hare voortbrengsels en aan de werken van kunst eenen onuitsprekelijken glans. Gedurende den nacht verspreiden de starren er eenen gloed, zoo sterk, dat men, bij het licht van haar, de voorwerpen herkennen en alles vinden kan. Ook is des nachts de lucht er zoo droog, dat men noch aan de bladen der boomen en planten, noch aan andere voorwerpen de geringste sporen van dauw of vochtigheid waarneemt. De hitte van den zomer wordt door verkoelende winden gematigd; zij verheffen zich tegen den nacht en duren tot na zonnenopgang voort. Van November tot Maart is het zeer koud; veel sneeuw valt op de bergen, minder valt er in de dalen.’ - Inderdaad, M.H.! een land boven andere geschikt, om krachtige menschen te kweeken, hervormers en veroveraars; mannen, die in het geestelijk en ligchamelijk gebied heerschers worden.
Medië's ruwe bergzonen waren het dan ook, die het eerst tegen Assyrië's magt zich verzetteden. Met belesys, den Babyloniër, vereenigd, veroverden zij Ninevé, onder aanvoering van hun legerhoofd arbaces; zij deden sardanapal in de vlammen omkomen. Het is waar, de bevrijding van het Assyrische juk was slechts eene tijdelijke; weldra moesten de Meders weder bukken voor de overmagt, die zich in Ninevé op nieuw vereenigde. Intusschen de
| |
| |
druk der overheersching, wel verre van hunne kracht te verlammen, deed haar weldra als veerkracht te voorschijn treden, toen salmanasser's honderdduizenden voor Jeruzalem waren gevallen. Dejoces verbond de gescheidene stammen; hij zelf behoorde tot eene der meest aanzienlijke familiën en was een telg van den hoofdstam der Meders. Zijn persoon leverde het middelpunt op, waarin zich de wetgevende en regterlijke magt, waarin zich ook het geheele staatsbestuur vereenigde. Een nieuw Ecbatana of Schathuis bouwden de Meders voor hem; niet, gelijk het oude in Groot-Medië, open liggende voor elken veroveraar. Van zeven sterke muren omringd, in diervoege, dat de eene zich boven den anderen verhief, stond het daar op eenen heuvel aan de boorden der landzee, blinkende door het veelkleurige der steenen, schitterende door het edel metaal der daken en tempeltinnen. Doch het rijk van dejoces bepaalde zich tot het eigenlijk Medië; daarom kan hij de gustasp van zoroaster niet zijn. - Zijn zoon phraortes sloeg eenen anderen weg in. Hij zocht zijnen roem er niet in, het volk, dat hij regeerde, gelukkig te maken; hij meende dien te vinden door zijn gebied te vergrooten. De naburen te onder brengende, wilde hij de grenzen van zijn land beveiligen. De Perzen, die zuidelijk van Medië woonden, overwon hij; over de volken ten oosten breidde hij zijne zegenvierende wapenen uit. Eindelijk vond hij voor Ninevé den dood. - Hij dus kan evenmin de Koning wezen, dien de Zendavesta bedoelt. - Dezen vind ik daarentegen in den opvolger van phraortes, in diens zoon cyaxares, welke omtrent het jaar 635
vóór onze jaartelling aan het bestuur kwam en veertig jaren lang regeerde. Hij worstelde acht en twintig jaren tegen de ruwe Scythen; verbonden met nabopolasser, deed hij Nineve vallen. - Onder hem was het, dat het Medische rijk die uitgebreidheid verkreeg, welke aan het rijk van gustasp wordt toegeschreven; want het geheele oostelijk gedeelte van Assyrië viel hem toe. Hij ook vertoont geheel het karakter van eenen Vorst, die het oor wilde leenen aan de taal van den
| |
| |
Wijzen. Eindelijk, juist in zijnen tijd wordt het in Medië anders. Veranderingen hadden er plaats, die kennelijke sporen dragen van de beginsels, naar welke zoroaster hervormde en die hij heerschende wilde maken.
Ik heb, M.H.! het Medische rijk en den Hervormer van Azië, die in hetzelve te goeder ure optreedt, doen kennen. Ons staat niets meer in den weg, om de vraag naar het godsdienstig-staatkundig stelsel van zoroaster te beantwoorden. - Aan het hoofd van zijne godsdienstleer plaatst hij de Zeruane Akharene, de eeuwigheid, den tijd zonder grenzen. Daaruit komen twee wezens voort, ormusd en ahriman; alle dingen, die er zijn, ontvingen door hen hun bestaan. Ormusd is de wijste, de beste, de volmaaktste; een rein, oneindig licht is zijn wezen. Ook ahriman was oorspronkelijk zulk eene lichtnatuur; hij was goed en heilig; maar hij bleef het niet; plaats gevende aan den nijd, konde hij ormusd de volmaaktheid niet gunnen. Zoo werd ahriman van goed, kwaad, en een vijand van ormusd. Te regt vragen wij, M.H.! - hier een oogenblik nadenkend vertoevende, - of het stelsel van zoroaster in deszelfs beginsel Monotheïsmus of Dualismus is? De beantwoording dezer vraag hangt echter geheel af van eene andere, van deze: ‘of de Zeruane Akharene, waaruit ormusd en ahriman voortkomen, een bloot afgetrokken begrip, dan of het een Wezen is?’ - In het eerste geval hebben wij hier inderdaad een tweegodendom; de Zeruane Akharene is slechts eene eigenschap, zoo wel van ormusd als van ahriman, en beide zijn oorspronkelijke beginselen. In het andere geval daarentegen vinden wij hier een ééngodendom als hoogere bronwel, waaruit middellijk en onmiddellijk alles is ontstaan. Ik geloof, M.H.! dat wij de laatste wijze van voorstelling moeten volgen. Het komt mij toch onaannemelijk voor, dat zulk
een zuiver afgetrokken denkbeeld, zonder de minste wezenlijkheid, aan het hoofd van een godsdienststelsel zoude geplaatst zijn; te meer, omdat ik ahriman oorspronkelijk als goed Wezen zie voorgesteld. Integendeel denk ik, dat wij hier weder aantreffen een der
| |
| |
sporen van het oorspronkelijke geloof der menschen aan eene eeuwige en almagtige oorzaak aller dingen, hetzelfde, dat wij ook bij de oude Indiërs vonden. Doch gelijk daar het zuivere denkbeeld, de Godheid, in verschijnsels der natuur onderging, zoo hier in die van het goed en kwaad. Het Monotheïsmus ontaardde in Indië in Pantheïsmus, - bij de Zendvolken verbasterde het in Dualismus. Men moet erkennen, dat de Zendavesta dit Dualismus met groote consequentie vervolgt. Immers terwijl ormusd reine geesten schept, de zeven Amsjapands, die zijnen troon omringen, - de Jzeds, die geniussen van het goede zijn, - schept ahriman evenveel onreine en booze geesten. Terwijl gene vervolgens de stoffelijke wereld voortbragt vol reine en goede wezens, den hemel, het vuur, het water, de aarde, reine dieren en weldadige gewassen, - schiep ahriman kwade wezens, en zocht met zijne duivelen alles te verderven. Drie duizend jaren slechts bleef het rijk van het goede onaangevochten; drie duizend jaren duurt de strijd met schier gelijke krachten voort; drie duizend jaren zal ahriman de bovenhand hebben, - maar dan eindigt de worsteling; eindigt in zegepraal van het goede; ahriman zelf bekeert zich; het kwaad en de ellende houden op; in eene nieuwe schepping zullen dan deugd en gelukzaligheid het deel van allen zijn.
Gij loopt mij reeds vooruit, M.H.! om de toepassing van deze Godsdienstbegrippen op de uitwendige vereering en het leven der Zendvolken te maken. - Natuurlijk moesten zij aanhangers van ormusd zijn. Immers ormusd was de schepper van alle goede en weldadige dingen; ook de Feruërs, de zielen van alle menschen, die zich bij de geboorte met den aardbewoner vereenigen, had hij geschapen. - Bij de uitwendige vereering van ormusd was echter het gebruik van beelden ongeoorloofd; in tempels mogt men hem niet dienen. Zijne vereering was onder het beeld van licht, - hetzij het stralende van den hemel in zon en starren, - hetzij het flikkerende in de vlam des vuurs. Intusschen was die uitwendige hulde niet toereikende. De die- | |
| |
naar van ormusd moest ook naar inwendige reinheid staan, het kwade laten en betreuren, de gewijde boeken lezen en bidden. Tegen alles, wat tot ahriman's aanhang behoorde, was hem waakzaamheid en strijd ten zeerste aanbevolen. Hij werd geroepen, om alle verscheurende en vergiftige, alle schadelijke of onnutte dieren uit te roeijen, ook de schadelijke insekten te verdelgen. Nuttelooze planten en onkruid mogt hij niet gedoogen, maar daarentegen aankweeken het goede zaad, den goeden boom, het nuttige en weldadige dier. Een zorgvuldig landman en vechoeder moest ormusd's dienaar zijn. Verzuimde hij dit, dan kwam hij in de magt van ahriman en zijne Dews te vervallen; dan werd hij na zijnen dood diep ongelukkig. - Geheelanders zoude het den getrouwen vereerder van ormusd gaan. Over de brug Tschinevad zouden Jzeds, de Geniussen van het goede, hem de woningen der zaligen binnen leiden.
Met betrekking tot het bestuur en de inrigting van den Staat gaf zoroaster voorschriften, die in het naauwste verband staan tot zijn Godsdienststelsel. De Koning gustasp zal als ormusd wezen. Gelijk deze met onbepaalde magt heerscht, zoo ook de Koning; maar gelijk ormusd die magt niet anders gebruikt, dan om orde en regt te handhaven en niets te doen, dan wat goed en rein is, - zoo ook de Alleenheerscher op aarde. Gelijk den troon van ormusd Geesten omringen, afdalende in rang en invloed, zoo zal ook het staatsbestuur op aarde zijn; er zullen opzieners wezen van gewesten, van steden, van straten en plaatsen. - Onder de bepalingen, die tot de wetgeving behooren, vindt men er ook, waarbij is vastgesteld, dat zedelijke wanbedrijven, als ontrouw, ondankbaarheid en dergelijke zullen worden gestraft. Het huwelijk moedigde zoroaster zeer aan, hoewel de veelwijverij toelatende. Het is eene schande, geene kinderen te hebben; de echteloos levende wordt in de toekomende wereld gestraft. - Een begunstigd Priestergeslacht, de Magiërs, moest voor deze wetten waken. Van ouds her bestonden de Magiërs; onder de Baktriërs en Meders maakten zij den stand der Priesters en Geleerden uit. Ook
| |
| |
waren zij starrewigchelaars. Zij werden vóór de Zoroastersche hervorming gewonnen en bleven nu, ook als Astrologen, voortduren. Geen wonder voorzeker. Immers daar het stelsel van zoroaster de starren houdt voor bezield door hoogere geesten, daar het gelooft, dat de menschelijke geest tot dezelve in betrekking staat, was er een wijsgeerige en godsdienstige grond gelegd voor de starrewigchelarij. De Magiërs zagen zich aldus tot den aanzienlijksten rang verheven; zij, die de hoogste klasse van hen uitmaakten, de volleerde meesters, stonden naast den Koning; onder hen waren de meesters, en onder deze de leerlingen. - Aan hen zullen zich de krijgslieden sluiten, die den Staat beschermen; en op deze zullen de landbouwers en handwerkers volgen, die voor het onderhoud van het groote staatsligchaam zorgen.
Dit zijn de hoofdtrekken van het Godsdienstig-zedekundig en politiek stelsel, hetwelk zoroaster gaf, - dat hij gaf niet als uitvinder, maar als hervormer. Immers alles wordt teruggevoerd tot de eeuw van dsjemschid, die in Eeriene Veedjo, d.i. het reine Iran gebood. Neemt de Vendidad in handen, hare drie eerste Fargards of Afdeelingen doen u dien heerscher en zijn land nader kennen. ‘Door Jzeds des hemels,’ zoo lezen wij daar, ‘heb ik, de regtvaardige rigter ormusd, in het gevierde en rein geschapene Eeriene Veedjo, levende wezens verzameld. Door hemelsche menschen heeft Koning dsjemschid, het hoofd der volken en kudden, daar levende wezens verzameld. Met Jzeds des hemels ben ik, de regtvaardige rigter ormusd, in het gevierde en reine Eeriene Veedjo geweest, vergezeld door eene vergadering van levende wezens.’ Of leest wat er verder staat: ‘dsjemschid regeerde; wat hij beval, geschiedde. Hem en zijn volk gaf ik spijs en verstand, een lang leven; ik, die ik ormusd ben. Zijne hand nam van mij eenen dolk, wiens lemmet goud en wiens gevest goud was. Daarop doortrok Koning dsjemschid drie honderd deelen der aarde; deze werden met tam en wild vee, met menschen, honden, gevleugelte en roodblinkende vuren vervuld. Dsjemschid naderde het lichtland. Hij groefde
| |
| |
de aarde met zijn' gouden dolk, (de ploeg,) en sprak tot eenen der zeven hemelsche geesten: sapandomad! verheug u. Hij ging nog verder en sprak het heilige woord met gebed tot het tamme vee, tot het wild en de menschen. Zoo werd dsjemschid's togt door deze landen geluk en zegen.’ Die togt strekte zich, toen Eeriene Veedjo door ahriman tot een winterachtig land was geworden, uit naar het warmere Zuiden. De eerste Fargard doet u dien togt kennen. Dezelve liep over Soghdo naar Rhagan en eindigde in Ver-ene. Soghdo is hetzelfde als Sogdiana; Rhagan is het latere Rages. - Wij dwalen dus niet, wanneer wij in het door ahriman koud gemaakte Eeriene Veedjo het hoog plateau van Azië zien, waar de bronnen opwellen van den Oxus en Jaxartes. Daar was de oorspronkelijke zetel van het Zendvolk; van daar begon de openbaring en leiding door ormusd. En het Ver-ene, waarhenen de Ormusdienaren trokken, wat kan het anders zijn, dan het land, in welks noorden Rages, het tegenwoordige Rai, ligt, - Medië en Perzië, het tweede Eeriene of Iran?
Tot die gulden tijden wilde zoroaster den staat der volken, de Godsdienst der natiën weder terug brengen. De stof, die hij vond, maar die verstorven was, weder te bezielen, stelde hij zich tot het doel zijner inspanningen. Vraagt gij, ‘of zoroaster die stof onvermengd gelaten, of hij tot het beschrevene of overgeleverde ook heeft toegevoegd’ - wie zal er op antwoorden? Doch, wat hiervan ook zij, met hem vestigde zich de Zendleer weder in Medië, waar zij ter prooi was geworden aan deerlijke verbastering; zij vestigde zich er hoogstwaarschijnlijk in meerdere volkomenheid, dan zij ooit had bezeten. - De Zendleer werd de band, die de onderscheidene deelen van dat rijk vaster aaneen hechtte, dan dejoces door bloot ligchamelijke magt had vermogt; zij is het middel tot beschaving van de rondzwervende Medische herders en de woeste en roofzieke bergjagers geworden. Deze tot den akkerbouw en het huiselijk leven opkweekende, schonk zij aan gene eer en bescherming, en bereidde voor allen den zegen van Godsdienst en deugd.
| |
| |
Zij wilde het ideaal van een volmaakt staatsligchaam onder een gekroond oppermagtig hoofd verwezentlijken. Hoe geheel anders, dan hier in Medië, was het daar aan de overzijde van de noordelijke bergen! Daar zwierven in Middel-Azië's onafzienbare steppen de Scythen rond, noch wetenschap, noch kunst, noch landbouw kennende; woeste horden, die onder dwingelanden levende, en, zelven kwaad zijnde, er allen op dachten en uitgingen, om kwaad te stichten. Zoroaster noemt hun land Turan en hunnen Koning afrasiab. Hij ziet in hen ahriman's aanhangers; van hun rijk ontleent hij de huiveringwekkende trekken van het rijk der Boozen.
Het verwondere u niet, M.H.! Immers juist in de dagen van zoroaster was het, dat de Scythen, de Taurische bergen overschrijdende, zich als een heirleger van sprinkhanen uitstortten over Medië's vlakten; hij zag die Barbaren; ook den heeten en langdurigen strijd, tot welken het land alle krachten inspande en de grootste opofferingen bood. Eerst na acht en twintigjarige worsteling mogt het cyaxares gelukken, die horden verwijderd te zien van het land, dat zijne heerschappij zegende.
Cyaxares liet den Medischen schepter aan astyages na. Doch reeds in het voorbeeld van dezen zonde blijken, dat het volksgeluk, afhankelijk gemaakt van eenen gebieder met onbepaald gezag, afhankelijk is van diens persoonlijkheid. Wijsheid, kloekmoedigheid en deugd waren het erfgoed van astyages niet geworden. De vrees, dat hij den troon, dien hij onwaardig was, zoude verliezen, kwelde hem. Zij speelde in zijne droomen; profetisch verkondigden zij hem onheil door eenen zoon zijner dochter mandane. Toen huwde hij haar uit aan eenen Perzer, uit het geslacht der Achmemiden herkomstig. Aldus hoopte hij het noodlot te ontgaan; want de Perzen waren oorspronkelijk geen groot en magtig volk; zij leefden, sedert phraortes hen overwonnen had, in onderdanigheid aan de Medische heerschappij. Hun land maakte toen een klein gedeelte uit van dat gebied; het bestond daarenboven niet geheel en alleen uit vruchtbaren bodem. Immers ten zuiden bespoelde de Golf, naar Perzië genoemd, eene vlakke zandweestijn; daar
| |
| |
is het ondragelijk heet; schadelijke winden waaijen er. - Ten noorden verheffen zich hooge gebergten, veelal met sneeuw bedekt; daar is het ruw en onvruchtbaar. Alleen in het midden van Perzië is het beter gesteld. Dalen zijn er en valleijen; de natuur toovert er paradijzen, in welke eene eeuwige lente heerscht en de volheid van herfstelijke gaven is uitgestort. - Maar die bevallige streken zijn het niet, waar, ten tijde van Medië's grootheid, de eigenlijke Perzen zetelden. In de noordelijke deelen huisden zij; zij leefden als bergnomaden; zij volgden de sporen van het wild, of bouwden de akkers in de dalen. In tien stammen verdeeld, hadden vier gene, drie deze leefwijs aangenomen, terwijl drie stammen, de Pasargaden, zich, als Edelen in den lande, boven de anderen verhieven. - Nooit was door de Perzen verovering gezocht. Tevreden, wanneer zij hunne voorvaderlijke zeden en hergebragte leefwijs, op hunne bergen konden volgen, het wilde paard beteugelende, den strakken boog spannende, wilden zij geenen anderen roem, trachtten zij niet naar hoogere goederen.
Astyages vreest, nu hij zijne dochter aan eenen Edele van die natie heeft uitgchuwd, geen gevaar van hare telgen. Zij brengt eenen zoon ter wereld, en nu wordt de Koning op nieuw verschrikt door eenen droom. Hij ziet uit mandane's schoot eene spruit voortkomen, en die worden tot eenen boom, welke geheel Azië overschaduwt. Dadelijk gelast hij eenen vertrouwden hoveling, harpagus, het zoontje te dooden. Doch de menschelijkheid houdt dezen terug; het bloedig bevel van den grootvader tegen het eigen kindskind wordt niet uitgevoerd. Naar sommigen werd het kind onder herders als herderszoon opgevoed; zijnen vorstelijken inborst openbaar makende onder het spel, werd de knaap tot den Koning gebragt; deze herkent in zijne trekken die zijner dochter, en dus in hem zijnen eigenen kleinzoon. Men wil, dat de Medische despoot toen eene verschrikkelijke wraak aan harpagus hebbe genomen; hij liet diens zoon slagten en dien als vleeschspijs hem voorzetten. Doch in zijne verblinding, den zoon van mandane, agradad geheeten, sparende, en ook harpagus in het
| |
| |
leven latende, wierp hij zijn eigen lot. - Diep in het binnenste kookte de wraak van den onmenschelijk behandelden hoveling. De vrees, dat astyages tegen den ontluikenden jongeling weder den dolk zoude opheffen, dien hij tegen het onschuldig wicht gewet had, vervulde den koninklijken kleinzoon. Harpagus wist die vrees te voeden, de eerzucht te prikkelen; den jongen Perzer wijzende op de kracht en den vrijheidszin zijner landgenooten, bewoog hij hem tot eenen beslissenden stap. Weldra gelukte het, deze bergbewoners te ontvonken; want met weerzin was het, dat de Perzen aan Medië schatting betaalden. Daar staat nu eerlang agradad aan het hoofd der Perzische stammen. Zijnen naam in dien van khor, khores of cyrus, d.i. zon, veranderende, trekt hij het leger van zijnen grootvader te gemoet. Onnadenkend had astyages het gesteld onder het opperbevel van harpagus. Wat het verraad niet vermogt, dat voltooiden de zwaarden en spiezen van Perzië's ruiters. In de nabijheid van Pasargade, het later beroemde Persepolis, werden de Meders overwonnen. Het was, M.H.! die zegepraal, welke den grondslag legde tot de heerschappij der Perzen, en in haar tot de grootste magt, die over Azië gebood.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|