| |
Coquetterie.
(Verhaal.)
‘Clara, wat zeî mijnheer relink u gisteravond toch, toen hij u uw shawl omdeed?’
‘Och, niets.’
‘Niets? Waarom fluisterde hij dan zoo? En waarom hebt gij bijna den ganschen avond met hem gedanst? Gij hadt geen tijd om mij toe te spreken, en ik kwam toch enkel om het genoegen te hebben van u te zien.’
‘Oho! jaloersch, jaloersch!’ spotte clara.
‘Neen, clara, enkel bedroefd.’
‘En waarom? Omdat ik gisteravond met george relink de polka heb gedanst? Kom, kom, henry, het wordt waarlijk al te dwaas.’
‘Het spijt mij, dat gij er zoo over denkt, clara; maar zoo gij vriendelijk genoeg waart geweest om te denken aan mijne wenschen, dan zoudt gij u herinnerd hebben, hoe ongaarne ik u zie walsen of polka's dansen.’
‘Hoe bespottelijk! Waarlijk, henry, gij moest mij dan liever in het geheel verbieden om uit te gaan. Indien gij niet wilt, dat ik de polka dans met den jongen relink, waarom leert gij zelf die dan niet?’
‘Ik? Mijn lieve clara, waar zijn uwe gedachten?’
‘Ja, zeker, een korte broek en een steek passen slecht bij een wals of een polka!’ zeî het onnadenkende meisje.
‘Hoe zeer doet gij mij, clara, als gij zoo onbedacht spreekt! Hoe kan ik ooit hopen, dat gij u in mijne kleine rustige pastorij zult kunnen schikken, en de taak vervullen van eene
| |
| |
Christelijke predikantsvrouw, als gij zoo ligtzinnig spreekt over de waardigheid van zijn ambt?’
‘Gij zijt vandaag in een lastig humeur, vind ik, henry! Eerst begint ge mij te beknorren, omdat george relink mij mijn' doek heeft omgedaan; dan, omdat ik met hem gedanst heb, en nu kan ik zelfs geen woord zeggen, dat u naar den zin is.’
‘Mijn lieve clara, ik kan niet denken, dat gij met opzet mij kwalijk verstaat; maar gij geeft zeker eene zonderlinge verklaring aan mijne woorden. Ik heb er niets tegen, dat george relink u uw shawl omdoet, en evenmin, dat gij met hem, even als met een ander, danst; maar ik meen, dat ik, uit aanmerking van den voet, waarop wij staan, regt heb om te verlangen, dat gij niet duldt, dat een heer u zoo gemeenzaam in het oor fluistert, als hij gisteravond deed; en het is nog niet lang geleden, dat gij het in 't geheel niet onnatuurlijk of onredelijk vondt, als ik ongaarne zag, dat gij al walsende in den arm van een ander de zaal rondvloogt.’
‘Kom, kom, henry, dat zijn begrippen, die in den goeden ouden tijd van schoenen met hooge hakken en hoepelrokken te huis behooren. Men zou er u thans om uitlagchen.’
‘Zeer mogelijk; maar gij kendet ze, toen gij mij het geluk vergundet, om mij als uwen verloofden echtgenoot te beschouwen; toen hadt gij er niets tegen, en ik kan niet denken, dat gij dat nu ook kunt hebben. Was het verlangen om te dansen zóó sterk, dat gij er mijn genoegen aan waagdet?’
Clara gaf geen antwoord, maar plukte eene roos, die zij in de hand had, stuk en stapte sneller voort.
‘Ik hoop niet, dat ik u boos gemaakt heb, clara; gij zult niet twijfelen aan mijne genegenheid, en het niet toeschrijven aan eenige zucht om u te kwellen, als ik u verzoek, om dergelijke voorvallen te voorkomen, en gij zult mij zeker gaarne beloven, niet....’
‘Te walsen? Dat kan ik niet; ik heb mij morgen voor drie walsen geëngageerd op het bal bij de kameringen.’
‘Voor drie walsen? En met wien, clara?’
‘Wat doet er dat toe? Ik heb toch plan om ze te dansen.’
‘Ik hoop van neen,’ zeide hij ernstig.
‘Zeer zeker; ik ben gisteravond genoeg uitgelagchen, om- | |
| |
dat mimi kameringen zeî, dat gij niet woudt hebben dat ik walste, en dat ik het niet durfde doen.’
‘En dus om te toonen, dat gij er niet om gaaft, of gij mij verdriet deedt, hebt gij het gedaan?’
‘'t Is uw eigen schuld; waarom zijt gij zoo stijf? Ik ben in gedurigen angst, dat ik iets zeggen of doen zal, dat gij zult afkeuren. Gij begint vrij vroeg den baas te spelen, dunkt mij.’ En nu de roos geheel was stuk geplukt, begon zij het werk der verwoesting aan de knoopjes van hare handschoenen.
‘Ik verlang volstrekt geen gezag over u uit te oefenen, mijne liefste clara; maar toen gij mij hebt aangenomen, en zeker gij hadt op veel hooger huwelijk aanspraak mogen maken, toen waagde ik het u te zeggen, hoe weinig de amusementen, waarvan gij zooveel hieldt, voor eene predikantsvrouw voegden; en gij stemdet het mij toe, en beloofdet de zucht naar bewondering en vleijerij te onderdrukken, die mij bekommerde. Gedurende eenige weken hebt gij getrouw uw woord gehouden; maar in den laatsten tijd heb ik met droefheid gezien, dat het kwaad nog bestaat. Het dreigt de verwoesting van mijn geluk. Gij moet het mij dus niet kwalijk nemen, beste, als ik, u waardeerende gelijk ik doe, u smeek, van dat bal morgen afstand te doen.’
‘Ei, ei! Dat kan ik volstrekt niet doen; het is een zeer onredelijke eisch; ieder zou zeggen, dat ik bang voor u was, en men zou mij uitlagchen.’
‘Nu, zoo gij het dan niet geheel kunt opgeven, beloof mij dan maar die dansen niet te zullen dansen.’
‘Gekheid! Ik heb het aan george relink en zijnen vriend beloofd, en ik wil mij niet belagchelijk laten maken.’
‘George relink, juist de man, van wien gij weet, dat ik hem ongaarne in aanraking met u zie - een lichtmis en een speler. Clara; ik moet er mij mede bemoeijen - gij moet niet gaan.’
‘Gij hebt nog geen regt om er u mede te bemoeijen - relink bevalt mij, en ik verkies met hem te dansen.’
‘Ik zal met uwe moeder spreken; zij kan het verhinderen, zoo ik geen invloed heb.’
‘Het zal u niet baten; mama weet, dat ik ga, en ik heb besloten, morgen te walsen met george relink en kapitein jacobs en ieder, die mij vraagt. Ik wil me niet laten re- | |
| |
geren, als of ik een kind was.’ En de toornige schoone draaide hare parasol in de rondte.
‘Zoo lang gij u zelve niet kunt regeren, moet gij goedvinden, dat een ander u regeert.’
‘Gij zijt onbeleefd, mijnheer!’
‘Ik sta op mijn stuk - maar laat ons geene woorden hebben over een' ellendigen dans en een' even ellendigen kerel. Kom, clara, ter liefde van mij, geef het op, en ik zal morgen met u en uwe mama naar Berglust rijden, om een' langen dag bij mijne moeder door te brengen; dan zult gij een voldoend excuus hebben, zoo gij dat mogt behoeven.’
‘Vermoei u maar niet, om voor mij een excuus te zoeken,’ zeî clara, die in zijne woorden het teeken zag van zijne innige liefde, waarmede zij zoo onvoorzigtig speelde; ‘ik zal dat niet noodig hebben. Ik heb beloofd met george relink te dansen, en ik heb plan het te doen.’
‘Niet, als ik u smeek het te laten.’
‘Ja, toch!’
‘Clara, ga niet te ver! gij zoudt mij doen denken, dat gij meer om dien man gaaft, dan behoorde.’
‘Gij kondt den bal wel eens verder misslaan.’
‘Wilt gij mij wanhopig maken? Maar gij zegt het alleen om mij te kwellen - ik weet, dat gij het daarom doet.’
‘Men vergist zich ligt, als men zoo stellig spreekt.’
‘Pas op, clara, dat gij den boog niet te sterk spant! Ik kan dit niet lang dulden.’
‘Zoo als gij wilt - 't is mij onverschillig.’
‘Gij zult er berouw over hebben, clara - ik waarschuw u.’
‘Wij zullen zien.’ En zij neuriede eene polka.
Op dit ongelukkig oogenblik kwam de heer relink oprijden, sprong van zijn paard, sloeg den teugel om zijnen arm en liep naast hen voort. Clara's boos gesternte triumfeerde, en zij zeide na de eerste begroeting: ‘Emilia kamering heeft mij verteld, dat wij morgen de Blaauwjassen in twee nieuwe polka's zullen hebben, pas uit Parijs ontvangen; hoe heerlijk, niet waar?’
‘Gij komt dus? Ik was gisteravond half bang, dat gij niet zoudt komen.’
‘Natuurlijk. Ik ben heden naar de stad geweest, om een bouquet te bestellen; maar tot mijn groot verdriet vind ik alle bloemen besproken.’
| |
| |
‘Wilt gij het aan mij overlaten?’ vroeg relink gretig. ‘Ik kan ze u wel bezorgen.’
Clara keek door hare krullen heen naar henry, en zag aan de uitdrukking van zijn gelaat, hoe zeer hij zich ergerde; maar de duivel der coquetterie werd wakker in hare ziel, bij het aanschouwen van de magt, die zij bezat.
‘Zeer gaarne, zoo gij de moeite wilt doen; maar bedenk, dat ik er op zal rekenen.’
‘Ze zullen morgen avond ten zes ure op uwe kleedtafel staan. Is dat goed?’
Zij waren nu voor de tuindeur van clara's woning, en henry opende die, en zeide met eene stem bijna onverstaanbaar van ontroering: ‘Mag ik u een oogenblik spreken, clara? Mijnheer relink zal u wel verschoonen.’
‘O, zeker!’ hernam deze en leidde zijn paard ter zijde, om het daar vast te binden.
Clara trad het boschje in, en henry volgde haar.
‘Op mijn woord, gij gedraagt u vreemd; een predikatie zeker!’ Zij deed haar best om een onverschillig voorkomen aan te nemen, maar hare stem beefde.
‘Neen, gij bedriegt u. Ik neem de vrijpostigheid niet, om u de les te lezen; maar ik moet u ronduit zeggen, dat, zoo gij mijn geluk en mijn goeden dunk zoo weinig op prijs stelt, dat gij morgen naar dat bal gaat, alles tusschen ons voor altijd uit moet zijn. Zoo gij een' dans en dien man meer dan mij waardeert, neem ze; beide, mij en hem, kunt gij niet hebben; maar o, mijn beste, bij de zaligheid der laatste weken smeek ik u, heb medelijden met ons beiden en wees verstandig!’ Hij wilde hare hand nemen, maar zij stootte hem terug, en vijf minuten later had hij den tuin verlaten, terwijl clara en george relink te zamen naar het huis wandelden.
Hare moeder had dien avond gasten, en men merkte op, dat clara's stem nooit zoo luidruchtig, haar lach nooit zoo vrolijk was geweest. Zij scheen in eene koortsachtige spanning van genot; maar hare moeder, die haar opmerkzaam gadesloeg, bespeurde, dat er, zoodra zij slechts een enkel oogenblik stil zat, groote droppelen in hare oogen opwelden, en zij hield zich overtuigd, dat de opgewektheid van hare dochter niet natuurlijk was. Zij kende het zwakke punt in het karakter van hare dochter; en henry's afwezigheid, clara's terugkomst met relink, het grootste
| |
| |
voorwerp zijner antipathie, verkondigden haar alles, wat er gebeurd was.
Het vertrek was ledig; mevrouw hebel had hare laatste gasten zien vertrekken, en keerde in de gezelschapskamer terug, waar zij clara op de sofa zag liggen, met het gelaat in de kussens begraven. Zij ging naast haar zitten, en, zonder eenige toespeling op hare tranen te maken, zeide zij: ‘Sedert gij terug zijt gekomen, clara, heb ik eene zeer bedroevende tijding ontvangen.’ Clara zag verschrikt op. ‘Neen, beste, niet wat gij vreest, maar iets zeer treurigs. De avondpost heeft mij een' brief gebragt van doctor kolling; hij schrijft mij, dat uwe arme tante cornelia stervende is.’
‘Stervende? Wist gij, dat zij ziek was?’
‘Neen, niet erger dan doorgaans; maar in de laatste dertig jaren is zij nooit regt wel geweest, het arme schepsel. Ik hoop, dat zij hier namaals genade en rust zal vinden. Zoo het lijden de zonde kan boeten, dan mag zij zeker hopen op vergiffenis.’
‘Och, mama, gij hebt altijd beloofd, mij hare geschiedenis te zullen vertellen. Ik wenschte, dat gij dit nu wildet doen; het zou mij wat afleiding bezorgen, want ik voel mij niet gelukkig.’
‘Het zal u niet veel opvrolijken, clara, want het is eene zeer treurige geschiedenis; maar misschien kan zij u van nut zijn, en dus, ofschoon het een lang verhaal is, wil ik het u toch vertellen. - Twintig jaren geleden, toen ik pas getrouwd was, was de jongste zuster van uwen vader, cornelia, een van de mooiste meisjes, die ik ooit gezien heb. Ik heb er wel gezien, wier schoonheid regelmatiger was, maar nooit iemand zoo betooverend als zij. Zij was even schrander als schoon, en voordat zij achttien jaren oud was, had zij verscheidene aanzoeken gehad. Maar toch had zij een groot gebrek: met al hare wezentlijke beminnelijkheid en goedhartigheid was zij eene onverbeterlijke coquette. Hoe zij het met haar geweten kon overeenbrengen, om aldus droefheid te veroorzaken aan ieder man, over wien zij magt wist te verkrijgen, begrijp ik niet; maar, in spijt van waarschuwingen, vermaningen en gebeden van ons allen, ging zij voort met de coquette te spelen. Het was een groot verdriet voor hare moeder en hare zasters, te zien, hoe zulk eene jammerlijke dwaasheid zich van haar meester had ge- | |
| |
maakt; maar zij koesterden ééne hoop: zij had nooit ernstig aan een' van hare bewonderaars gedacht, en wij vleiden ons, dat eene wezentlijke en opregte genegenheid voor iemand, die deze waardig was, haar van hare zwakheid zou genezen. Het was vruchteloos, dat men met haar sprak en er over redeneerde; want zij lachte met de jongelieden, die zij tot de ongelukkige speelballen van hare ijdelheid maakte. Zij beschouwde hen enkel als wezens tot haar vermaak bestemd, en zoo lang zij alzoo dacht, maakte iedere tegenbedenking het kwaad nog erger. Twee heeren, die zij van stap tot stap zoo ver had gebragt, dat zij zich verbeeldden, dat hunne genegenheid werd beantwoord, deden aanzoek om hare hand, tot hunne groote en billijke verontwaardiging veinsde zij de uiterste verbaasdheid, verzekerde, dat zij nooit eenige neiging had
gevoeld om van staat te veranderen, en verwonderde zich, dat zij het zich anders hadden kunnen verbeelden. Met een' van deze heeren geraakte uw vader om haar in een' ernstigen twist, en alleen de tusschenkomst van een' verstandigen vriend kon erge gevolgen voorkomen. Kort daarna ging zij van huis, om een bezoek te brengen aan eenen oom, die in Gelderland woonde, en een tijdlang hoorden wij niets van haar, dan over pretjes en partijen; vervolgens werd de naam van eenen officier, dien zij dikwijls ontmoette, dikwijls in hare brieven genoemd, en eindelijk kwam er een brief van den jongen man aan hare moeder met verzoek om acces, ingesloten in een' brief van haren oom, die met veel lof over zijn karakter en zijne vooruitzigten sprak. Ook cornelia schreef met gloeijende woorden over haren minnaar; hij was alles, wat de meest romaneske verbeelding kon wenschen. “Hij is op en t'op een held,” schreef zij, “zoo vurig als de ridders van ouds en even jaloersch - ik durf geen musch aanzien; ik geloof waarlijk, dat hij met mijn bouquet ruzie zou krijgen, als hij dacht, dat die mijn gunsteling was. Het is waarlijk erg genoeg; maar hoe het komt, weet ik niet; ik voel volstrekt geen lust meer om hem te plagen, hetgeen zeer gelukkig is.” Deze beschrijving van kapitein herman verminderde onze ongerustheid niet; wij wisten niet, in hoe verre de geest der coquetterie was uitgeroeid in cornelia, maar blijkbaar was het, dat haar verloofde niet lijdelijk eene behandeling zou verdragen, zoo als zij gewoon was geweest hare bewonderaars te doen ondervinden. Ik herinner mij nog, hoe ernstig de zaak tusschen uwen vader en mij werd bepraat. Onze eenige hoop was hare blijkbare genegenheid voor den
| |
| |
kapitein. - De tijd kwam, waarop zij zou terugkeeren in gezelschap van haren minnaar. Gij kunt u verbeelden, hoe gespannen onze verwachting was. Zij kwamen des avonds. Was zij bevallig toen zij vertrok, nu zij terugkeerde was zij nog veel beminnelijker. Hare wat al te vrije manieren en spotzieke lach waren vervangen door eene bekoorlijke schroomvalligheid, die waarlijk betooverend was. Zij was zoo gelukkig en toonde het zoo opentlijk, dat alle vrees voor een vervallen tot hare vorige dwaasheid ongerijmd scheen. En haar minnaar was het beau idéal van eenen krijgsman. Meer dan gewoon knap, vrolijk, open en beleefd, won hij onzer aller harten; en ware het niet geweest om zijne onstuimigheid en zijne jaloezij, indien iemand het waagde om cornelia te naderen, dan zouden wij hem een volmaakt man hebben gevonden. Zoo als de zaken nu stonden, bij onze kennis van hare troetelzonde, beefden wij uit vrees, dat zij in een onbewaakt oogenblik haar geluk zou verwoesten. Maar als wij haar van vreugde stralend gelaat aanzagen en hare ongeveinsde liefde opmerkten, schenen alle onze bekommeringen ijdel en wij poogden die te verbannen. - De dag tot hun huwelijk was bepaald, en kapitein herman was in de noodzakelijkheid om haar te verlaten, ten einde op zijn heerlijk familiegoed eenige toebereidselen te maken voor de ontvangst van zijne jonge vrouw. Ik zal hun afscheid nooit vergeten; hare droefheid was overdreven en onverstandig, en toen hij zich eindelijk van haar had losgerukt, sloot zij zich in haar eigen vertrek op en bleef daar twee dagen lang. Hij zou twee weken afwezig blijven, en gedurende dien tijd ontving zij verscheidene brieven en schreef zelve elken dag aan hem. De dag van zijne terugkomst was bepaald, en hare opgewondenheid was vreeselijk. Zij had rust noch duur.; en toen de tijd daar was, waarop hij komen zoude, en hij niet kwam, was zij in een' rampzaligen toestand, en konden wij haar
naauwelijks terugbrengen van het plan om naar hem toe te reizen, daar zij stellig meende, dat hem eenig ongeluk was overgekomen. Eindelijk bragt een bode eenen brief, waarin hij zijne terugkomst eene week verschoof, ten gevolge van de onverwachte terugkomst eens ouden vriends uit Indië, en zich daarmede verontschuldigde. Even groot als hare noodelooze onrust vroeger was geweest, was nu cornelia's verontwaardiging. Zij gevoelde, dat zij voor al de vriendinnen, die zij bezat, hem niet zou hebben kunnen teleurstellen; zij begreep niet, waarom zijn gast niet met hem hier was geko- | |
| |
men, en zij was woedend. Vruchteloos deden wij ons best om haar tot bedaren te brengen; zij was te verbitterd om naar ons te luisteren. Hij had den volgenden donderdag tot zijne terugkomst bepaald, en haar geschreven, dat hij hoopte haar dan in volle fleur te zullen vinden. “Dat zal hij,” mompelde zij, “maar 't zal niet om hem wezen.” De donderdag, waarvan hij sprak, was lang bepaald als de dag, waarop er eene vrolijke buitenpartij zou plaats hebben; hij schreef aan cornelia, met verzoek, dat zij, indien het niet mogelijk ware de partij uit te stellen, in allen gevalle niet zou gaan, maar hem hier opwachten. Beiden zoo goed kennende, en bij hare opgewondenheid eene onvoorzigtigheid vreezende, als zij in gezelschap kwam, voordat zij haren minnaar had gezien, deden wij ons best, om haar te bewegen tot het voldoen aan kapitein herman's verzoek en de partij niet bij te wonen; maar zij bleef halsstarrig volhouden, kleedde zich op den bepaalden dag met meer dan gewone zorgvuldigheid, en ging mede in groote, maar onnatuurlijke opgewondenheid. Het walsen was juist ingevoerd, en kapitein herman had stellig aan cornelia verzocht, om dien dans niet te dansen; en tot op dat oogenblik had zij dat ook niet gedaan. Maar een jong
kavallerieöfficier poogde haar over te halen, en tot mijne verbazing en mijn verdriet zag ik haar met hem mij voorbijsnellen in den verboden dans. Juist op dat oogenblik kwam kapitein herman, verhit van de reis, teleurgesteld door de afwezigheid van cornelia en door onrust gejaagd, het plein oprijden. Ik zal zijnen blik, eerst van verbazing en vervolgens van woede, nooit vergeten, toen hij cornelia met haren bevalligen walser voorbij zag vliegen! Ik beefde toen ik het zag, en een treurig voorgevoel maakte zich van mij meester. Hij wachtte tot dat de dans geëindigd was, en ging toen naar haar toe. Eerst hield zij zich alsof zij hem niet zag, toen knikte zij hem achteloos toe, en ging voort met den luchtigen onzin, dien zij tot haren danser sprak, luid den dans prijzende, die juist was afgeloopen. Ik ontstelde over hare vermetelheid, en huiverde, toen ik de wangen en lippen van haren minnaar doodsbleek zag worden. Ik poogde haar tegen te houden; maar, om zich te wreken over zijne gewaande veronachtzaming, ging zij in nog kwetsender taal voort. Haar partner zag, dat er iets niet in den haak was, en verliet ons, zoo spoedig hij kon. En nu het tooneel, dat volgde! Ik herinner mij ieder woord; hij verweet haar het breken harer gelofte, zij antwoordde hem door te wijzen op
| |
| |
zijn langer wegblijven en beschuldigde hem van onverschilligheid. Hij sprak driftige woorden van verklaring; waarnaar zij niet wilde luisteren, en hij, woedend over hare handelwijze, zeî haar allerlei bittere dingen. De arme schepsels! Het was juist hunne groote liefde, die hen zoo onredelijk maakte; op dat zelfde oogenblik zouden beiden misschien het leven voor elkander hebben opgeofferd. Maar hoe driftiger hij werd, des te koeler en onverschilliger poogde zij te schijnen; en toen hij zichzelven bijna tot razernij had opgewonden, wendde zij zich met een' vrolijken lach, dien ik nog hoor, van hem af en begon een' nieuwen wals. Kapitein herman knarste op de tanden en stampte met den voet. Ik poogde haar te verontschuldigen, maar hij wilde mij niet aanhooren, en ik wist ook niet veel te zeggen, want haar gedrag was onverschoonlijk. Hij deed eene geweldige poging om zich te bedwingen, en ging naar haar toe, toen zij rustte om adem te scheppen; maar in de vooronderstelling, vermoed ik, dat hij te veel in hare magt was om beleedigd te kunnen blijven, en triumfeerende in het denkbeeld, dat zij zijnen trotschen geest tot onderdanigheid zou brengen, lachte zij slechts en ging weder haren gang. Hij keek haar een oogenblik na, vloog het plein af naar zijn paard, sprong er op en reed in woedenden galop weg. Zoodra hij vertrokken was, werd zij onrustig en gejaagd, en kort daarop was het rijtuig gereed, om ons naar huis te brengen. Toen wij de stad doorreden, zagen wij een' hoop volks voor het voornaamste logement, waar kapitein herman doorgaans zijnen intrek nam, en een vreeselijke angst beving mij. Cornelia voelde dien ook; want zij drong bij eenen heer, die naast het rijtuig reed, aan, dat hij de oorzaak van den oploop zou onderzoeken. Doch voordat hij dat doen kon, vloog de rijknecht van den kapitein naar ons toe en riep: “O mijn heer! mijn arme heer!” Cornelia vloog
op, en voordat wij haar konden tegenhouden, sprong zij het rijtuig uit en was in het huis. Ik volgde haar; er waren onderscheidene lieden bezig in eene benedenkamer, en deze traden wij in. O kon ik het schouwspel vergeten, dat zich hier aan ons vertoonde! Op eene tafel, met verbrijzeld hoofd, starre oogen en verwrongen gelaat, lag kapitein herman, een lijk, door zijne eigen hand vermoord! Hij was in eenen toestand van krankzinnigheid teruggekeerd, vond zijne pistolen op de tafel, en had, zonder een oogenblik nadenken, zich een' kogel door het hoofd gejaagd. Cornelia staarde eene minuut lang het lijk aan, greep toen zijne hand,
| |
| |
en, in een' woesten, krankzinnigen lach uitbarstende, viel zij bewusteloos op den grond. Wij bragten haar weg; maar toen zij weder bijkwam, was haar verstand gekrenkt. - Van dat vreeselijke uur tot op dezen dag is zij krankzinnig geweest, en het verwondert mij niet; het verschrikkelijke gevolg van hare misdadige dwaasheid moest haar wel krankzinnig maken of dooden. - Gij ziet bleek en treurig, clara! Ik zeî u vooraf, dat mijn verhaal treurig zou zijn. Ik spreek er nooit over, als ik het kan vermijden; maar ik was lang van zins om het u mede te deelen, hoe zeer het u ook mogt schokken. Ga nu ter ruste, mijn kind, denk over het gehoorde na, en is er in de geschiedenis van tante cornelia iets, wat gij op uzelve kunt toepassen, laat het eene tijdige waarschuwing voor u zijn. Goeden nacht, mijne lieve!’
Zoo iemand mijner lezers verlangt te weten, hoe het bal bij de kameringen afliep, spijt het mij, te moeten zeggen, dat ik er niets van gehoord heb. Alles, wat ik van dien dag weet, is, dat het zeer warm was op Berglust, zelfs op de duinen, en dat de bediende van mijnheer relink, toen hij de bouquet bragt, tot antwoord ontving, dat jufvrouw hebel uit was gegaan en gelast had, om de bloemen met hare complimenten en dankbetuigingen terug te geven. |
|