Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 642]
| |
ren, in den muur eene opening gemaakt, welke onmiddellijk op het schavot uitkwam, dat met zwart bekleed was. Twee mannen stonden nevens de bijl, beiden als matrozen gekleed, en met maskers. De Koning verscheen, met opgerigten hoofde, naar alle kanten zijne blikken slaande, en naar het volk rondziende, om tot hetzelve te spreken. Maar de troepen besloegen het gansche plein, zoodat niemand konde naderen. - Terwijl hij sprak, raakte iemand de bijl aan; terstond keerde hij zich om, zeggende: ‘Bederf de bijl niet; zij zou mij meer pijn aandoen.’ De diepste stilte heerschte. Hij zette eene zijden muts op, en, zich tot den beul wendende, zeide hij: ‘Is u mijn hoofdhaar ook in den weg?’ - ‘Ik verzoek uwe Majesteit, het onder de muts te doen,’ antwoordde de man, met eene buiging. De Koning deed zulks, met behulp van den Bisschop, en, zich naar den beul keerende, vroeg hij: ‘Is het zoo wèl?’ Hij ontdeed zich van zijnen mantel en zijn St. George, gaf laatstgenoemde aan den Bisschop, zeggende: ‘Tot een aandenken,’ trok zijn opperkleed uit, hernam den mantel, en, het blok beschouwende: ‘Plaats het zóó, dat het wèl vaststa,’ zeide hij tot den beul. - ‘Het staat vast, Sire!’ - ‘Ik zal een kort gebed doen, en, wanneer ik de handen uitstrekke, dan.....’ Hij verzamelde zijne gedachten, sprak, met eene zachte stem eenige woorden in zichzelven, hief de oogen hemelwaarts, knielde, legde zijn hoofd op het blok: de beul raakte zijn hoofdhaar aan, om het weder onder de muts te brengen; de Koning meende, dat hij wilde toeslaan. ‘Wacht het teeken af,’ zeide hij. - ‘Ik zal het afwachten, Sire, naar het welbehagen uwer Majesteit.’ Na verloop van nog een oogenblik strekte de Koning zijne handen uit, de beul sloeg toe, het hoofd viel op den eersten slag. ‘Ziet hier het hoofd van een' verrader!’ riep de beul uit, hetzelve aan den volke vertoonende. Een lang en dof zuchten verhief zich rondom Whitehall. Velen ijlden nu naar den voet van het schavot, om hunnen zakdoek in het Koninklijke bloed te doopen. Twee afdeelingen ruiterij naderden in onderscheidene rigtingen, en verstrooiden langzaam het volk. Toen het stil werd bij het schavot, hief men het lijk op: reeds was het in de kist besloten, toen cromwel verlangde, het te zien; hij beschouwde het naauwkeurig, en, met zijne handen het hoofd opligtende, alsof hij zich wilde vergewissen, dat het van den romp was gescheiden, sprak hij: ‘Ziedaar een welgesteld ligchaam, dat een lang leven beloofde!’ |
|