| |
De Noord-Amerikaansche walvischvangst.
Wanneer te Newyork of te Boston het maandgeld der matrozen eene aanzienlijke hoogte bereikt, kan men hen bezwaarlijk tot de walvischvangst werven. Want bij deze worden de zeelieden niet met een vast loon betaald, maar met een gedeelte van de opbrengst. Het aandeel wordt geregeld naar onderscheidene omstandigheden; de kapitein ontvangt intusschen doorgaans 1/17 van het geheel, de eerste officier 1/28, de tweede officier 1/45, de derde 1/60, de bootsman 1/80-1/120, en de gewone matroos, naar gelang van zijne ondervinding, ijver en ligchaamskracht, 1/110-1/150.
| |
| |
Op de heenreize is de manschap in twee wachten verdeeld, gelijk dat ook op koopvaardijschepen het geval is.
De Amerikaansche walvischvangers zeilen meestal kaap Hoorn om naar de Stille Zuidzee; sommigen begeven zich naar de zeeën zuidelijk van Nieuw-Holland; anderen houden oostelijk koers, vervolgen de walvisschen in den Indischen oceaan in den streek van Madagascar en de Roode Zee, komen door de straat van Timor tusschen Nieuw-Guinea en de Pelew-Eilanden in de Stille Zuidzee, en zeilen van daar naar de kust van Japan. De volhardende en koene Amerikaan laat geen gedeelte des oceaans ondoorzocht, en men is vele ontdekkingen aan de walvischjagers verschuldigd.
De gewone walvisch bereikt den aanmerkelijksten omvang. Tot aan het jaar 1761 werd die menigvuldig in de Laurensbaai gevangen. Men verkreeg van een enkel dier dikwijls 230 vaten traan; en daar men destijds geene grootere schepen, dan van 60 ton, gebruikte, zoo gaf een enkele walvisch reeds eene volle lading. Het balein, van zulk een dier gewonnen, bedroeg somtijds 3000 pond, het pond tegen de waarde van een' dollar, en de platen waren meermalen tien voet lang.
De spermaceti-walvisch, of cachelot, onderscheidt men reeds van verre aan de wijze, waarop hij het water opspuit. De gewone walvisch heeft twee spuitgaten en werpt het water in twee loodregte stralen op, die naar boven breeder worden. De penvisch (Balaena nodosa) en de vinvisch (B. physalus) spuiten op dezelfde wijze; terwijl daarentegen de cachelot het water in eenen enkelen straal met eenen hoek van ongeveer 45 graden vooruitstuwt.
Een cachelot van ongeveer 60 voet heeft doorgaans 24 voet in omvang. De afstand van de eene punt der staartvin tot de andere bedraagt gewoonlijk zeven voet, de lengte van de staartvin 3½ voet, die der kakebeenderen 14 voet. De neus- of spuitgaten liggen omstreeks tien duim van den bek en ongeveer 14 voet van de oogen. De huid is ongeveer 1 duim, het spek boven de ribben 5 duim en op de borst 9 duim dik. Het spek maakt omstreeks ⅙ van de ge- | |
| |
heele massa van het dier uit. Bij cachelotten van 80 voet lengte is het spek in evenredigheid meer. De kop van den cachelot maakt ongeveer ⅓ van het geheele volumen des ligchaams uit. In het bovenste gedeelte bevindt zich eene groote driehoekige holte, welke eene olieachtige vloeistof bevat, die na den dood van het dier tot het zoogenoemde spermaceti verstijft. Onder deze holte ligt eene dikke massa veerkrachtige zelfstandigheid (junk genaamd), wier sponsachtig weefsel deels met spermaceti, deels met traan is gevuld. De grootste cachelotten bereiken eene lengte van ongeveer 84 voet. Oude mannetjes, of, zoo als zij door de walvischjagers genoemd worden, bullen, hebben op den neus boven het voorste deel der bovenkaak dikwijls eene grijze vlek, terwijl de bovenkop en de rug anders geheel donker zijn, en zij heeten daarom grijskoppen. De spekmantel omhult het geheele ligchaam en wordt door de matrozen de wollen deken genoemd. Daaruit verkrijgt men door smelten het spermaceti-traan. Deze walvisch, wiens keel niet, zoo als bij den gewonen, zeer naauw, maar zoo wijd is, dat er een mensch door kan, schijnt zich meest met inktvisschen (sepiën), vooral met den achtvoetigen (Sepia octopoda) te voeden; terwijl de gewone walvisch zijn voornaamste voedsel heeft van een diertje, dat niet grooter is dan eene spin, ongeveer dezelfde gedaante heeft, en, daar het zich in de nabijheid van de oppervlakte der zee
ophoudt, groote streken van deze roodachtig verwt.
De gewone beweging der walvisschen is langzaam, zoodat zij in het uur 2-4 Engelsche mijlen afleggen, doch zij kunnen ook met de snelheid van 10-12 mijlen in het uur zwemmen. De cachelotten vormen groote scholen, en de wijfjes worden door een tot drie van het andere geslacht begeleid. De mannetjes zijn ijverzuchtig en vechten dikwijls hevig met elkander. De sterke dieren azen doorgaans alleen, en wanneer men er verscheidene bijeenvindt, dan houdt men het er voor, dat zij zich van de eene voedingsplaats naar de andere begeven. Daar deze groote walvisschen zeer onvoorzigtig zijn, laten zij zich gemakkelijk overmeesteren, en zelfs nadat zij geharpoeneerd zijn, blijven zij
| |
| |
dikwijls als blokken liggen, zoodat zij de wonde naauwelijks schijnen te voelen. In andere gevallen daarentegen verdedigen zij zich met wanhoop, en rigten met den staart zoowel, als met de kaken, groote verwoesting aan. Zij planten zich in alle jaargetijden voort, en brengen één, somtijds ook twee jongen ter wereld, die bij de geboorte tien tot twaalf voet lang zijn. De wijfjes zijn kleiner dan de mannetjes. Zij toonen aan hare jongen groote genegenheid, en nemen ze, als gevaar dreigt, onder hare vinnen. Ook jegens elkander geven zij blijken van groote gehechtheid, zoodat, wanneer de eene gewond wordt, hare gezellinnen gedurig om haar heen zwemmen, en aldus dikwijls het offer harer aanhankelijkheid worden. De jongen zwemmen insgelijks, nadat de moeder is gedood, dikwijls nog uren lang om het schip henen. De jonge mannetjes vormen schoolen, tot dat zij omstreeks ¾ van hunne grootte hebben bereikt, en gaan dan uiteen, om afzonderlijk te azen. Doch ook zoo lang zij in schoolen bijeen zijn, gedragen zij zich geheel anders dan de wijfjes; is er een geharpoeneerd, dan laten de overigen hem aan zijn lot over en zwemmen weg. Deze jonge mannetjes zijn listig en schuw, en daarbij zoo behendig, dat men, wanneer men er een geharpoeneerd heeft, zeer snel te werk moet gaan, opdat hij niet ontsnappe. Merkwaardig is de bijzonderheid, dat de walvisschen, de groote zoowel als de kleine, de eigenschap schijnen te bezitten, om aan hunne geslachtsgenooten de nadering van gevaar op eenen afstand van 4-7 Engelsche mijlen te doen bemerken, ofschoon men tot dusverre volstrekt niet heeft kunnen ontdekken, hoe dit geschiedt.
De vinvisch bereikt eene aanmerkelijker grootte dan de cachelot, maar is zoo behendig en zoo afwisselend in zijne bewegingen, dat de ervarenste walvischjager vaak met hem niets weet aan te vangen.
De traan van den gewonen walvisch, die voor het overige bijna dezelfde levenswijze heeft als de cachelot en met dezen het voornaamste voorwerp der walvischvangst uitmaakt, is van mindere hoedanigheid dan die van den laatstgenoemde. Er zijn nog andere soorten, b.v. de breedgeneusde,
| |
| |
de snavelwalvisch en kleinere soorten, die van minder belang zijn.
Het grenzenlooze rijk van den oceaan is het gebied van den walvisch, en men ziet hem het water opspuiten onder elke breedte, van de ijsbergen van Groenland af tot aan de Afrikaansche kust. De cachelot intusschen laat zich zelden zien in de koudere streken van de wereldzee, terwijl de gewone walvisch gaarne tusschen de ijsbergen schijnt rond te zwemmen. De walvischvanger slingert zijne harpoenen zoo wel aan de kusten van Nieuw-Zeeland en Nieuw-Holland, als aan die van Peru, Chili en Californië, Japan en China, Madagascar, in de Roode Zee en de Golf van Perzië; en het is bij de Amerikaansche walvischvangers geheel niet zeldzaam, dat zij, naar buit zoekende, de geheele aarde omzeilen.
De Amerikaansche walvischjagers zijn gewoonlijk schepen van 300-500 ton en buiten de officieren met 28-40 koppen bemand. Zij zijn van al het noodige voor drie jaren voorzien, ofschoon zij zelden langer dan 2½ jaar uitblijven. Somtijds zijn zij van kleinere schepen, zoogenaamde tenders of bijschepen, vergezeld, die in geval van nood het hoofdschip hulp bieden of ook zelve de visscherij drijven. Ieder schip heeft 4-6 walvischbooten, die omstreeks 27 voet lang en 4 voet breed zijn. Zij zijn sterk en toch ligt gebouwd en loopen aan beide einden spits toe, zoodat men aan beide kanten even goed kan roeijen en zij de golven goed kunnen weerstaan. Aan het eene einde is een rond houten blok, het Loggerhead genoemd, dat met een gat is voorzien, waardoor het aan den harpoen bevestigde touw loopt. Iedere boot voert twee touwen, elk 200 vadem lang en spiraalvormig opgeschoten, vier harpoenen en eenige lansen. Verder voert zij eenige kleine vlaggen, zoogenaamde whifts, die in het geval, dat de matrozen den reeds gedooden walvisch door onvoorziene omstandigheden moeten verlaten, in den visch worden gestoken, om hem te gemakkelijker te kunnen terugvinden. Ook zijn er in de booten vierhoekige planken, drogues genoemd, die men aan het touw des harpoens bevestigt, nadat de walvisch is gehar- | |
| |
poeneerd, om hem in zijne bewegingen te belemmeren. Iedere boot is met zes koppen bemand, waarvan de een den voorman (headsman) en een tweede de stuurman (boatssteerer) heet. Vier zulke booten gaan te zamen op de vangst uit.
De voornaamste wapenen en gereedschappen, die bij de walvischvangst worden gebruikt, zijn harpoenen, lansen, schoppen en smeltketels. De harpoen is eene ijzeren spies, omstreeks drie voet lang, met eene van weerhaken voorziene punt. De schacht, die door het worstelen van den walvisch dikwijls gebogen wordt, moet van taai ijzer zijn, om niet te breken. De lans is eene ongeveer zes voet lange spies, waarin eene houten greep is bevestigd. De punt is scherp en dun, 7 of 8 duim lang en 2½ breed. Men bedient er zich van, om den geharpoeneerden walvisch doodelijke wonden in de ingewanden toe te brengen. De schoppen dienen, om het spek in kleine stukken te houwen, en de ijzeren ketel, waaraan een drievoet is bevestigd, om het spek in traan te verkoken. Het in het jaar 1731 uitgevonden harpoeneergeweer, waarmede men den harpoen op eenen afstand van 120 voet den walvisch in het lijf kan schieten, wordt niet meer gebruikt, omdat daartoe groote bekwaamheid behoort en er veel ongelukken door gebeurd zijn.
De matrozen, die zich aan de walvischvangst wijden, zijn de stoutmoedigste onder de Amerikaansche kustbewoners, jonge kerels, die zich niet in de geregelde bezigheden en gebruiken van het burgerlijke leven weten te voegen, en liever onder duizend gevaren allerlei avonturen najagen. In den gestadigen kamp met de monsterdieren des oceaans wordt hun moed gehard, en brak er een zeeoorlog uit, dan zouden zij van veel dienst zijn. Door de strenge scheepstucht, die volgens de wet op de walvischvangers is ingevoerd, aan gehoorzaamheid gebonden, vieren zij aan hunne vrijheidsliefde den vollen teugel, zoodra zij den voet aan wal zetten. Op den langen, gevaarlijken togt, waar de een steeds den bijstand van den ander noodig heeft, en waar de gunstige uitslag van het gemeenschappelijk en krachtig zamenwerken afhangt, krijgen zij eene enthusiastische
| |
| |
gehechtheid aan elkander, en deze openbaart zich ook op het land niet zelden in de opofferendste mildheid. Het geld, dat zij met onbeschrijfelijke moeite hebben gewonnen, verspillen zij dan op de ligtzinnigste wijze, en het wordt maar al te dikwijls de buit van bedriegers, die in alle zeehavens op dergelijke vrolijke gezellen loeren. Bij deze levensmanier laat het zich niet verwachten, dat de walvischvangers zich langzamerhand een vermogen verwerven. Dat, wat zij in jaren hebben verdiend, wordt in minder maanden in de kroeg en in het bordeel verdaan, en er blijft den matrozen vervolgens niets over, dan weder dienst te nemen. Doch er bestaan ook niet weinige eervolle uitzonderingen.
Daartoe behooren vooral de lieden, die langzamerhand van gemeene matrozen tot bootsstuurman en scheepskapitein hebben weten op te klimmen. Dat zijn doorgaans knappe mannen, die naar ligchaam en geest de kracht bezitten, om de volle verantwoordelijkheid van deze avontuurlijke ondernemingen te dragen. Langs de Amerikaansche kust verheft zich menig fraai huis, welks welvarende bezitter getuigenis geeft, dat men bij de walvischvangst zijn fortuin kan maken.
Een paar woorden over de door de wetten bepaalde scheepstucht op de walvischvangers mogen hier eene plaats vinden. Vooreerst moeten wij opmerken, dat de schepen van deze soort, die uit de Amerikaansche havens uitloopen, doorgaans door onderscheidene menschen worden uitgerust. De zorg voor het zeer kostbare schip, voor den voorraad en de manschap, gelijk ook het bestuur der geheele onderneming, rust doorgaans op den kapitein. Hij heeft het bevel over een vrij groot aantal ten deele wederspannige matrozen, van wier gehoorzaamheid intusschen de gelukkige uitslag grootendeels afhankelijk is. De wet heeft daarom den kapitein binnen zekere grenzen eene willekeurige magt vergund. Hij alleen heeft de beschikking over het schip, en hij mag tegen degenen, die zich aan de scheepstucht vergrijpen, ligchamelijke straffen gelasten. De manschap moet hem op zijn woord volgen, gelijk de scholier den meester. Het gaat daarbij wel niet altijd zonder onregtvaardigheden toe; maar de
| |
| |
matroos kan later bij de regterlijke magt zijne klagten inhrengen. Ook ontbreekt het op de schepen nooit aan een' quasi-advocaat, een' ouden, ervaren matroos, die, als een van zijne kameraden onregtvaardig of onwettig gestraft is, dezen met goeden raad ter zijde staat; en een Jury aan wal kent in zulke gevallen doorgaans schadevergoeding toe. Er is dus veel vastberadenheid en tevens omzigtigheid van de zijde des kapiteins noodig, indien hij de tucht op zijn schip binnen de grenzen der wet wil handhaven. Want hoe vele daden van insubordinatie kunnen de matrozen b.v. door gebaren plegen, die volstrekt moeten worden gestraft, ofschoon zij zich niet juridiek laten bewijzen? Het lijdt geen twijfel, of de wet, die den scheepskapitein de magt tot ligchamelijke kastijding toestaat, is, hoezeer zij ook in strijd moge zijn met het gevoel van regt eener vrije natie, volkomen billijk: want zonder haar zou het doel van dergelijke ondernemingen onmogelijk kunnen worden bereikt, en het welzijn van hen, die daaraan deel nemen, op veel gevaarlijker wijze op het spel worden gezet. Mogt men wederspannigen slechts in de boeijen slaan, ten einde hun in de naastbijgelegene Amerikaansche haven het proces te doen opmaken, dan ging de dienst, die men van hen hebben kan, zoo lange verloren, en zoodra zich eenigen tot insubordinatie vereenigden, hadden deze het in hunne magt, om het schip tot den terugtogt te dwingen. Maar met betrekking tot de oorzaken, waarom de kapitein straft, als ook ten aanzien van de werktuigen, waarmede dit geschiedt, is hij verantwoordelijk aan de wetten zijns lands.
Vóór het uitzeilen van eenen walvischvanger uit eene Amerikaansche haven wordt hij met proviand en anderen voorraad volledig voorzien. De manschap brengt ook hare bagaadje aan boord, en verschijnt in rood baaijen hemden en nieuwe hoeden van geteerd zeildoek. De gereedschappen tot de walvischvangst worden zorgvuldig in kisten gepakt; de walvischbooten worden in geregelde orde op het dek of aan de zijden van het schip geplaatst, de manschap aan boord gemonsterd, en het schip ligt de ankers tot de lange en gevaarlijke reize.
| |
| |
Buiten de gewone gevaren van eene zeereis dreigen den walvischvanger nog geheel eigenaardige en vreeselijke van de zijden der dieren, welke hij vervolgt. Dat er booten verbrijzeld worden, is iets te alledaagsch en al te begrijpelijk, dan dat wij daarover behoeven te spreken. Doch er zijn zelfs voorbeelden, dat het schip door eenen slag met den staart dezer zeegedrogten zulk een lek kreeg, dat het oogenblikkelijk zonk, zoo als dit b.v. op den 20 November 1820 met het schip Essex gebeurde op 0o 40′ Z.B. en 119o W.L., op duizend Engelsche mijlen van het naaste land, zoodat de manschap eerst na 28 dagen het eiland Ducie met de booten bereikte.
Zoodra een walvisch gedood is, begint men terstond de gedeelten van het dier, die bruikbaar zijn, buit te maken. Het ligchaam wordt op zijde van het schip getrokken; een matroos wordt er op nedergelaten, en deze steekt met de schop een gat op de plaats, waar de romp met den kop is verbonden. In dit gat wordt dan een haak gestoken, en door dezen dit gedeelte door middel van eene katrol op het schip in de hoogte getrokken. Deze verrigting is, vooral wanneer de zee hoog gaat, niet zonder gevaar, daar men op het glibberige ligchaam van het dier geen' vasten voet heeft. Het spek wordt dan in reepen van 2 tot 3 voet breedte afgestoken, terwijl door de katrol de reepen altijd gespannen worden gehouden, zoodat langzamerhand de geheele speklaag tot aan de staartvin wordt losgemaakt. Den kop heeft men vooraf reeds afgehouwen en aan den achtersteven van het schip behoorlijk bevestigd. Nadat de speklaag van het ligchaam is afgehaald, laat men dit door de golven wegspoelen. Dan wordt de kop in de hoogte gewonden, de holte geopend, en de spermaceti, door middel van een' emmer, aan eene stang bevestigd, uitgeschept. Daarop houwt men de junk van den kop, haalt die aan boord en hakt die in vierkante stukken. Dan maakt men den kop los, en deze verzinkt, omdat hij van zijne specifiek ligte deelen beroofd is. De speklaag van 8-14 duim dikte wordt dan met de junk op houten blokken, zoogenaamde paarden of bokken, in dunne stukken gesneden en in den smeltketel ge- | |
| |
worpen. De huidachtige gedeelten van het spek gebruikt men om het vuur aan te stoken. De spermaceti uit de kopsholte kookt men afzonderlijk. Spermaceti en traan worden daarop in de vaten gestort.
Het balein, dat een zoo belangrijk handelsartikel vormt, wordt in den mond van den walvisch gevonden. Deze strepen of baarden zijn ongeveer 300 (500?) in getal aan beide zijden van den kop, en naar de langste beoordeelt men doorgaans de grootte van den walvisch. De grootste lengte bedraagt 15 voet, de grootste breedte omstreeks één voet, de grootste dikte ongeveer 5/10 duim.
Naar de berekening van scoresby verkrijgt men uit vier ton spek dooreen gerekend drie ton traan, ieder van 252 gallons wijnmaat. De kolossale grootte van het dier blijkt daaruit, dat men walvissen heeft gedood, die dertig tonnen zuivere traan gaven, en die, welke twintig tonnen opleveren, zijn niet zeldzaam. De hoeveelheid traan is doorgaans geëvenredigd aan de lengte der baarden, zoo als men uit de volgende tabel ziet, welke afkomstig is van een' zeer ervaren walvischjager:
Lengte der baarden
in voeten..1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Traan bij tonnen 1½. 2½. 2¾. 3¼. 5. 6½. 8½. 11. 13½. 17. 21.
Een walvisch van zestig voet lengte weegt ongeveer 72 ton en zijn spek 30 ton, de kop met de vinnen en staart 10 ton, en het overige van het ligchaam ongeveer 32 ton. Het vleesch der jonge walvisschen is rood en van draad ongeveer als grof rundvleesch; dat van de oude is daarentegen bijna zwart, en te grof, om te kunnen worden gegeten. De beenderen zijn ongemeen poreus en bevatten veel fijne traan.
Het voorkomen der meeste walvischjagers getuigt, wanneer zij van eene reis terugkeeren, van groote ligchaamskracht en gehardheid. De krachtige spijs en versterkende lucht, bij gestadige ligchaamsoefening, geven aan hun gestel eene buitengewone vastheid. De scheepskapiteins zijn meestal zeer achtenswaardige mannen. Zij onderscheiden zich doorgaans door onwankelbaren moed en getrouwe pligts- | |
| |
betrachting. Ten opzigte van den uitslag, waarmede zij hunne zaken drijven, bestaat er een aanmerkelijk verschil. Velen schijnen door het geluk begunstigd, en zij slagen telkenreize, terwijl anderen door het ongeluk worden vervolgd. In menig geval kan men zeker de oorzaak van dat ongeluk vinden in gemis aan bekwaamheid of ervaring; maar dikwijls ook is het, alsof een boos noodlot zekere personen vervolgt.
Van hunne reizen brengen deze stoute zeelieden curiositeiten uit alle werelddeelen mede, waarmede zij hunne woning versieren of bloedverwanten en vrienden begiftigen. In hunne huizen vindt men de muren dikwijls met vrij goede schilderijen bedekt, die alle bijzonderheden van de walvischvangst voorstellen. In den laatsten tijd heeft men zich vooral in de Staten Maine, New-Hampshire, Massachusetts, Rhode-Island en Connecticut: ja zelfs New-Jersey en Delaware, met de walvischvangst bezig gehouden, en de fraaije gebouwen, welke men in de havensteden, vanwaar deze zaak voornamelijk gedreven wordt, ziet oprijzen, verkondigen duidelijk genoeg, dat de zaken niet onvoordeelig gaan. Het karakter der inwoners van Nantucket en van de zeehavens van kaap Cod tot New-London, welke voornamelijk de walvischvangst drijven, is ernstig en volhardend, en zij verloochenen hunne afkomst van Kwakers en Puriteinen niet.
De Indische, Chinesche en Stille Zeeën zijn den walvischjagers naauwkeuriger bekend, dan aan eenige andere klasse van zeelieden; en aan deze omstandigheid, als ook daaraan, dat op deze schepen altijd twee matrozen in den mars op den uitkijk naar land of branding zijn, moet het in evenredigheid zeldzaam voorkomen van schipbreuk worden toegeschreven, ofschoon de walvischvangers de gevaarlijkste zeeën bezoeken.
De jaagbare walvisschen worden gedurig zeldzamer, en de schepen zeilen daarom tegenwoordig verder naar het zuiden dan vroeger. De robbenjagers wagen zich evenwel nog meer in de nabijheid van de zuidpool. Zelden blijven de schepen langer dan drie maanden op hetzelfde jagtveld.
| |
| |
Op deze langdurige reizen ontvangen de jonge lieden van de meer ervarene zeelieden onderrigt in de wiskunde, de zeevaartkunde, de geographie, de natuurlijke geschiedenis der Zuidzee, en leeren daarbij tevens praktisch hun beroep. Van tijd tot tijd gaat men op het eene of andere fraaije eiland der Zuidzee aan land, en gunt daar aan de manschap de rust, die zij ter verpoozing noodig heeft.
De Noord-Amerikaansche vloot ter walvischvangst bestaat tegenwoordig uit 645 schepen, barken en schoeners, te zamen eenen inhoud hebbende van 200,000 ton, tot wier uitrusting een kapitaal van 20 millioen dollars is besteed. Zij is met 17,500 officieren en matrozen bemand. De waarde der jaarlijks door deze vloot ingevoerde ruwe producten bedraagt zeven millioen dollars, welke door de nijverheid tot op eene waarde van 8 of 9 millioen worden gebragt. De uitvoer aan traan, balein en spermacetikaarsen bedraagt twee millioen, zoodat voor 6 of 7 millioen dollars in de Vereenigde Staten zelve wordt verbruikt. Volgens deze opgaven, onlangs door den Heer grinnell aan het Congres medegedeeld, kan men zich een denkbeeld maken van het belang der Amerikaansche walvischvangst. |
|