Als meerderman komt, moet minderman wijken.
Hoor, Harmen, 'k zeg het onverholen,
Gij, gij hebt mij dien zak ontstolen,
En, als dat weer gebeurt...
Wel, dan beleeft ge er schande van;
Ik zal je in 't openbaar...
Dat zou ik je niet raaijen.
Wij hebben de overmagt; wij, Bovenlanders, ja!
Wij komen om uw gras te maaijen,
En al uw planten, al uw zaaijen,
Gelustte 't ons, Heer Boer, gedijde u slechts tot schâ;
Zij snelden mij te hulp, en dan, voor een begin...
Ik wed, om wat ge wilt, men roerde om u geen vin.
En om een' enk'len zak met knollen zoo te grommen...
Men steelt wel heele Hertogdommen!
No. X. Mengelw. bl. 501, reg. 3, v. J lees v. I.
No. X. Mengelw. bl. 492, reg. 2, Britanique voor Britannique.