Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTrekken uit het bijzondere leven van den Russischen veldheer, Vorst Italijszky, graaf Suworow Rymniktszkij.
| |
[pagina 452]
| |
hij nog vroeger op, en daar hij zich dit tot eenen regel gesteld had, die nooit eene uitzondering leed, zoo had hij zijnen kamerdienaar een bevel gegeven, dat aldus luidde: ‘In geval suworow ten 12 ure in den nacht niet wil opstaan, zoo grijp hem bij zijnen voet en trek hem van zijn bed.’ - Suworow's dek was een fijn linnen laken. - Zoodra suworow opgestaan was, ging hij, een vol uur lang, naakt en op de maat in de kamer rond (was hij te veld, zoo geschiedde dit in zijne tent) en leerde overluid Turksche, Tartaarsche en Korel'scheGa naar voetnoot(*) woorden van buiten. Om zich in de Korel'sche taal regt goed te oefenen, had hij steeds eenige Korelen, zijne lijfeigenen, bij zich. Als suworow zijne les geleerd had, wiesch hij zich. Gewoon waschtuig hield hij er niet op na; twee emmers koud water en een geweldig groot bekken werden in zijne kamer gebragt, en in een half uur tijds had hij zich dan het grootste gedeelte van dit water in zijn aangezigt geplast; wat nog overbleef, deed hij zich vervolgens op de schouders gieten, zoodat het langs zijne uitgestrekte armen van de ellebogen op den grond drupte. ‘Deze wijs van zich te wasschen,’ zeide hij, ‘is voor de oogen en voor geheel het ligchaam uiterst heilzaam.’ Gewoonlijk was het 2 ure, wanneer suworow met zijn wasschen gedaan had, en tegen dien tijd trad zijn kok binnen, om hem thee te zetten. De kok was de eenige, die suworow zijne thee mogt klaarmaken, en dit theezetten moest in suworow's bijzijn gebeuren. Had de kok een half kopje thee ingeschonken, zoo proefde suworow die, of zij niet te sterk of te slap was. Hij dronk nimmer anders dan van de beste Chinesche zwarte thee, die alleen in Rusland te krijgen is. Alvorens de thee gezet wierd, moest zij gezift worden, want het gruizelige in de thee kon suworow niet dulden; het kwam hem voor, dat het de thee slechter maakte, wanneer het mede in den trekpot kwam. Gewoonlijk dronk hij drie kopjes, en nooit at hij daarbij iets. Op de gebodene vastendagenGa naar voetnoot(†) dronk hij zijne thee zonder melk. - Onder het theedrinken teekende hij op, wat hij gedurende het eerste uur na zijn opstaan geleerd had, en gaf zich dan ook zijne les voor den volgenden nacht op. | |
[pagina 453]
| |
Na de thee vroeg suworow den kok: ‘Wat zullen de gasten heden middag eten?’ De kok las hem hierop het keukenbriefje voor. ‘Maar wat zult gij,’ vervolgde zijn heer dan, ‘heden voor mij koken?’ Was het in de vasten, zoo antwoordde de kok: ‘Vischsoep;’ was het geen vastendag, zoo luidde het antwoord: ‘Koolsoep en gebraad.’ Gebak at suworow zelden, en nog schaarscher gebruikte hij saus. Wanneer veel gasten genoodigd waren, bestond het middagmaal uit zes of zeven geregten. - Zoodra zijn gesprek met den kok geëindigd was, zette suworow zich op de sopha en begon zijn morgengebed, dat in heilige liederen, die hij naar noten zong, bestond; deze ochtendgodsdienst duurde een groot half uur. Suworow was een groot liefhebber van zingen en zong inderdaad een vrij goede bas. Na zijn morgengebed wierp suworow zich in de kleederen, en binnen den tijd van vijf minuten was hij ten volle gekleed. Nu wiesch hij zich andermaal aangezigt en handen met koud water. Was dit geschied, zoo trad zijn adjudant, Kolonel d.d. mandruckin, binnen, en overhandigde zijnen Generaal de schriftelijke rapporten. Het was nog geen 7 ure 's morgens, als suworow reeds naar de wachtparade ging. Hier zeide hij telkens tot zijne soldaten: ‘Kinderen! weest welgemoed en dapper, oefent u vlijtig in den wapenhandel, zoo verwerft gij roem en zege! Een kogel diene u voor drie dagen: eerst twee vijanden doodgeslagen, dan moogt gij den derden door 't lijf hem jagen. Één welgeoefende kan meer dan tien ongeoefenden.’ Na de wachtparade, wanneer suworow niets bijzonder gewigtigs te verrigten had, deed hij Kolonel falkon bij zich komen, die hem dan Duitsche en Fransche couranten moest voorlezen. Wanneer het nieuws in die bladen niet bijzonder zijne aandacht trok, riep hij plotseling: ‘Is het eten klaar?’ De genoodigde gasten waren om dien tijd ook reeds tegenwoordig, en zoo zette men zich dan 's morgens om acht ure aan het middagmaal. Waren er echter voorname personen genoodigd, zoo dineerde men 's morgens ten 9 ure. Vóór het eten gebruikte suworow een glaasje kummelbrandewijn, nimmer een tweede; was hij ongesteld, zoo dronk hij een glas foesel met peper. Over tafel dronk hij zeer matig Hongaarsche of Malaga-wijn, maar op feestdagen Champagne-wijn. Om fruit of desertsnoeperij gaf hij weinig. Tot avondeten alleen nuttigde hij een schijfje citroen met suiker, of twee tot drie theelepels vol ingelegde kruisbessen. - In vredestijd at su- | |
[pagina 454]
| |
worow nooit alleen: zijne tafel was steeds voor 15 of 20 en meer personen gedekt. Aan tafel zat suworow nooit op de plaats, die volgens het gewoon gebruik aan den gastheer behoort, maar op den hoek aan de regterhand. Zijn eetgereedschap verschilde van dat zijner gasten. Nooit at hij met een zilveren lepel, maar met een tinnen, doch die volkomen den vorm van een zilveren had. Vroeg hem iemand, waarom hij aan een tinnen lepel de voorkeur boven een zilveren gaf, zoo antwoordde hij: ‘Alle zilver bevat vergif.’ Zijn tafelmes en zijn vork hadden ivoren hechten; ook zijne drinkglazen waren verschillend. Nooit stond er een schotel op tafel; de spijzen werden onmiddelbaar van den keukenhaard opgebragt en aan de gasten naar hunnen rang voorgediend. Krachtens zijn eigen bevel, moest suworow het zich getroosten, dat alle voor de gasten bestemde spijzen bij hem voorbijgedragen werden, zonder dat hij er zijn deel van mogt nemen, en al waterden hem ook de tanden naar het een of ander, er was geen genade, hij moest zich met zijne vischsoep of zijne koolsoep en gebraden vleesch vergenoegen. Daar suworow eene zwakke maag had, zoo had hij zich opgelegd zeer matig te zijn; en daarenboven stond ook nog zijn eerste kamerdienaar procher dukossow. dien hij gewoonlijk proschky noemde, onder het maal achter den stoel van zijnen heer, en pastte op, dat deze niet te veel at, maar met de voor hem bestemde portie tevreden was. Een keer of wat gebeurde het, dat suworow van de spijzen, die aan de gasten voorgediend werden, wilde eten; maar proschky nam hem zijn bord weg, en dan hielp bidden, knorren noch dreigen; zijn bord kreeg hij niet weder. ‘Kom, kom! laat mij van dit of dat maar even proeven!’ zeî hij somwijlen; maar de kamerdienaar antwoordde: ‘Uwe doorluchtigheid mag er niet van eten.’ - Proschky had gegronde reden, om in dit stuk onverbiddelijk te zijn: want gevoelde zijn heer zich na het eten onpasselijk, zoo riep hij proschky tot verantwoording, en alle verontschuldigingen, welke deze kou bijbrengen, werden verworpen: ‘Gij alleen hebt schuld, dat ik ziek ben;’ zeî suworow dan: ‘waarom hebt ge mij zooveel te eten gegeven?’ Dit of soortgelijk verwijt moest hij hooren, wanneer hij van zijne onverbiddelijkheid afweek. Suworow had het gaarne, wanneer er tusschen zijne gasten aan tafel luid en levendig gesproken werd; kwam een oogenblik van stilte, zoo riep hij plotseling: ‘Broeders! spreekt toch | |
[pagina 455]
| |
een woord!’ Werd suworow door iemand ten eten verzocht, zoo moesten zijn kok en zijn kamerdienaar mede genoodigd worden, want had zijn kok de spijzen niet toebereid, zoo at hij niets. Dit is eenige malen werkelijk gebeurd. Suworow zat dan treurig aan tafel zonder iets te nuttigen. Vroeg men hem de reden, zoo zeî hij: ‘Ik ben ziek.’ Vóór het eten bad suworow overluid en met veel aandacht het Onze Vader. In de groote vasten (voor Paschen) werd in suworow's huis dagelijks godsdienstoefening gehouden, waarbij hij het ambt van diaken vervulde, want hij verstond ook de kerkdienst beter dan menige DorpspopeGa naar voetnoot(*). In de eerste week dier vasten at suworow niets dan geregten uit champignons zaamgesteld; in de volgende vijf weken ook visch; maar in de laatste week, waarin hij ook ter communie ging, nuttigde hij niets dan thee. Op den eersten Paaschdag woonde suworow de vroegen de namis bij, en na geëindigde godsdienst plaatste hij zich in de rij der priesters en kuste hen; daarna kuste hij ieder, die in de kerk was, zonder onderscheid van persoon. Zijne bedienden stonden bij deze gelegenheid met korven vol eijeren achter hunnen heer, en gaven ieder, zoodra suworow hem gekust had, een ei: hij zelf daarentegen nam er van niemand een aan. Hemelvaartsdag en Pinksterzondag worden door de Russen even feestelijk gevierd. Op deze beide dagen nam suworow met zijne gasten gewoonlijk zijn maal in het bosch onder berkeboomen, die met linten van allerlei kleuren versierd waren; op verscheiden plaatsen stonden dan koren van zangers, die | |
[pagina 456]
| |
met de plegtige tonen der militaire tafelmuzijk instemden. Na den eten begon de feestdans, waaraan echter geene vrouw mogt deelnemen. Suworow danste met zijne soldaten en officieren. In de Kersdagen noodigde hij vele gasten tot gezelschappen en bals, op welke ook pandspelen gehouden werden. Bij deze gelegenheid mogten ook vrouwen aan dans en spel deelnemen, en suworow was daarbij uiterst vrolijk; doch zoodra zijn slaapuurtje kwam, sloop hij stil uit het gezelschap weg en begaf zich ter rust, zonder dat daarom dans en spel een eind namen. - In de boterweekGa naar voetnoot(*) deed suworow zich te goed aan Pluny, gleed van de ijsbergen, en nam deel aan de vrolijkheid des volks.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|