Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCornelis van Overstege.Witsen geysbeek weet, blijkens zijn Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. V, bl. 39, nopens dezen dichter niets te vermelden, dan dat hij een dichtbundeltje heeft in het licht gegeven, hetwelk door balen vermeld wordt.Ga naar voetnoot1) Daar het niet in het plan lag van den Heer van der aa, noch in het plan schijnt te liggen van zijn' Vervolger in den Konst- en Letterbode,Ga naar voetnoot2) van dichters te gewagen, wier namen door witsen geysbeek genoemd zijn, willen wij zijn kort berigt, of liever dat van balen, uitbreiden, te meer wijl het gemelde bundeltje tegenwoordig onder de libri rariores gerangschikt wordt. Onze dichter was een afstammeling uit een deftig Dordsch geslacht, dat aanzienlijke regeringsposten bekleedde.Ga naar voetnoot3) Zoo werd zijn vader willem van overstege willemsz. achtereenvolgende Acht, Raad en Schepen van Dordrecht,Ga naar voetnoot4) Hoogheemraad van den Alblasserwaard, Watergraaf in den Nederwaard, Hoogdijkheemraad van verschillende polders. Zijne moeder was barbara van reijen,Ga naar voetnoot5) dochter van johan, Schout en Kastelein der vrije Heerlijkheid Oosterhout. Volgens de gewoonte van die dagen volgde de zoon den vader in de meeste ambten op, of verkreeg hij andere waardigheden, die in aanzien en inkomen aan dezelve gelijk stonden. Zoo ontmoetten wij hem als Welgeborene of Mansman van den Hove en Hooge-vierschaar van Zuid-Holland, Watergraaf in den Nederwaard, Dijkgraaf op den grond van de Myle en de Crabbe in den Zuidpolder van Dubbeldam, Heemraad van Oud-Dubbeldam en den Merwede-polder, Hoogdijkheemraad van Mijnsheeren land van Moerker- | |
[pagina 404]
| |
ken enz. Hij huwde den 7 Maart 1649 met johanna cools, van haars vaders grootmoederszijde uit het huis van Lek en Bergen,Ga naar voetnoot6) en hertrouwde 9 van wijnmaand 1654 met elizabeth, dochter van Mr. jacob le petit, bewindhebber der O.I. Compagnie ter kamere van Amsterdam. Zijne dochter mariaGa naar voetnoot7) (van andere kinderen vind ik niets) huwde Dr. johan snellen, Medicijn ordinaris der stad Dordrecht, die 2 Junij 1673 kinderloos stierf. Onze dichter overleed den 19 van wijnmaand 1662. Zijne afbeelding, in 1661 door g.g. fena gegraveerd, vindt men bij balen met dit onderschrift van a. van nispen:Ga naar voetnoot8) ‘Heer overstege hier: die om kort-scherpe taal
‘In Holland werdt benaamt den tweden Martiaal.
De lezer oordeele zelf, of overstege dien naam verdiende. Doch eerst een woord over het boeksken, dat hem dien naam bezorgde. Het heet: Wereldlyke en geestelyke Poëzy. Tot Dordrecht. Ter drukkerye van gillis neering tegen over de Lomberde-brug. In 't jaar 1661 12o., is opgedragen aan 's mans neef dirk van zevender, Schout der vrijheid van Rozendaal en Nispen, in lofdichten door r. de carpentier, c. de bevere, j. van someren, joh. osorin geprezen, in vijf afdeelingen, Jufferpligten, Bruilofsdigten, Lofdigten, Puntdigten, Geestelikke Gedigten, verdeeld, en bevat ten slotte eenige gedichten van zijn tweede gade le petit. Vooraan vindt men zijne afbeelding, met hetzelfde onderschrift, en aan den linkerhoek zijn wapen, dat bij balen niet gevonden wordt.Ga naar voetnoot9) Uit de Voorrede blijkt, dat deze de tweede en vermeerderde druk, en dat zijne poëzij door velen, die hij vijzers, waanwijzers, alle dingen misprijzers noemt, gelaakt is. Onder den titel van Jufferpligten vindt men gedichten enz. op eenige zijner vriendinnen, meest Dordsche juffers, b.v.
Grafschrift voor Margriete de Vries.
Nooit Ooster-peerel heeft in zulken glantz ontfonkt,
Als Deêz met lighaam 't graf, en ziel' 't gestarnt oppronkt.
| |
[pagina 405]
| |
Grafschrift voor de Dood-belaggende Juffrouw Adriana Schoor.
Hier leit Juffrouw ariana schoor;
Sy leunde op haar' jonge gloor,
En lagte om des doods vermogen;
Maar sy, die geenen ouderdom,
Nog ook de aller-prilste blom,
Ziet met het minst' mêdogen aan,
Heeft ook de preutze adriaan
Op 't zwakke schoor te zwaargewogen.
Ook van de Lofdigten volgen een drietal proeven:
Op de afbeelding van Jacob Borstius, Dinaar Kristi tot Rotterdam.
Met levendige stemm', die 't klare, ware woord
‘Van Godes wet uitdonderd,
Staat hier geraakt, volmaakt in alles, als 't behoort,
‘Syn stemme uitgezonderd.
Op de nieuwe Beurs te Dordrecht.
De beurs van Amsterdam (de Peerel van Europe,
De krone van ons land) en staat hier niet té zien.
Wij hebben niet-te-min, tot meerder voorspoed, hope.
't Beginn' voor eerst is goed, en 't verder kan geschien.
Wij gaan thans over tot de Puntdigten, wier voortreffelijkheid zijne tijd- en stadgenooten zoo zeer roemden, en die hem den naam van tweeden martiaal verwierven.
Punt-en-steekdigt.
Een punt-digt, dat en raakt maar even in het vel;
Een steek-digt, met syn staart, steekt als een slang zó fel.
Die t' ongeagt, van my, myn poëzy, dan spreken,
Hier werden met den punt of slange-staart gesteken.
| |
[pagina 406]
| |
Op den alle-gemenen toegang in Landen en Steden.
Wil ymand, hoe het gaat, te land en in dé steden?
Die minst verrigt den pligt in ampten en in eeden,
Die regten, reên en zeên, t' onregst verdraeien kan,
't Gemeene rukt en plukt, dat is een fraeien man.
Aan eenige hedendaagsche Ouden Adel-Snorkers: en egter de Ridderschap van St. Michiel om belaggelik gering geld kopende.
Gij roemt, uit uwe Stamm', van over vele jaren,
Te zijn een edelman, uit 't een' of ander' Land;
En egter, kunt gy niet uw' glori-zugt bedaren,
Maar trekt uit Vrankrijk nog den Ridderlikken band.
Zyt g' een' oud' Edelman? Wat hoeft g' een Ridders Orden,
En nog van Sint Michiel, op heden te gemeen:
En die wel om syn geld kan kopen eenen Jorden,
Ja, die geen vromigheid nog deugde oit bescheen'.
Niet dat berispe, die door kloeke Oorlogs-daden,
Gezantscap, of verstand, verkrygen dezen staat.
O neen! dat verr' van my, die zyn te regt beladen
Met deze Ridder-eer', ook boven haat en smaat;
Maar, die zó on-waard' zyn dien halse-band te dragen,
Gelyk een' Zogg' of Dogg' het edele gesteent,
En die zó snorken op haar' Adel oud van dagen;
Op deze Ezel-liên heb ik dit Vers gemeent.
Van de Geestelikke Gedigten alleen deze proef:
Weder-staat het begin.
‘Tré 't Basiliscus ey by tyde met den voed,
‘Opdat het niet en werd' een adderen-gebroed:
‘Wilt ook, ô mensch! in tijds dé zonde van u wyzen,
‘Opdat té laat 't een quaad uit 't ander niet mag ryzen.
Overstege behoorde tot de zoogenaamde dichterenschool, die zich, sedert het verblijf van cats aan de Merwe, te Dordrecht vormde, en waartoe eene reeks van mannen behoor- | |
[pagina 407]
| |
de, wier namen alleen uit de werken hunner stadgenooten bekend zijn, doch ook de van somerens, van nispens, lydiussen, hoogstratens, beaumont, van de merwede en anderen onder hare voedsterlingen telde. Van velen hunner vindt men lofverzen op overstege's poëzij; anderen bezongen zijne beide huwelijken; zelfs droeg adriaan van nispen hem zijn Grieksche Venus op. Overstege spaarde van zijnen kant ook het wierookvat niet, en toonde dat hij niet minder laag-vleijend dan kort-scherp kon zijn.
g.d.j. schotel. |
|