Vorsten-eerzuil.
Men was in het Vorstendom Reuss-Lobenstein op het denkbeeld gekomen, om den Vorst, ter gelegenheid van zijn regeringsjubilaeum, een prachtig gedenkteeken van gegoten ijzer op te rigten. Het was goed gemeend; want het volk heeft den Vorst lief, en waarlijk niet zonder reden. De modellen waren voltooid en in de gieterij alles tot het gieten gereed. Nu hoort de Vorst van het plan. Hij vordert rapport, en geeft daarop het volgende bescheid: ‘Ik wil geen gedenkteeken, door gieter of steenhouwer gemaakt. Mij een gedenkteeken maken, kan ik zelf, en oprigten kan ik het ook. Ik wil het maken en zal het zetten in de harten mijner onderdanen. Daar zal het goed staan, en eer en vreugd heb ik er dan genoeg van.’ - Men stelde hem hierop voor, hoe velen zich niet in hunne blijdschap te leur gesteld zouden vinden, wanneer het ontwerp opgegeven moest worden - alles vergeefs! - ‘Het blijft bij mijn gegeven antwoord,’ zeî de Vorst al lagchende. ‘Het eerzuiliséren is mijne zaak, en ik zal het doen op mijne manier.’