Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
die, zoo niet het geheele jaar, althans een groot gedeelte van hetzelve met sneeuw bedekt zijn, waardoor zij alle voordeelen van onze koudere luchtstreken deelachtig wordt, zonder de welige vruchtbaarheid te verliezen, die over het algemeen de warmere landen eigen is. De Curdistanners zelven, een herdervolk uit de oudste tijden, de Cardacheën en Parthen der geschiedenis, behouden in deze gebergten hunne vroegere zeden en gewoonten, die genen in de steden verloren hebben; daarbij voeden zij eene woeste en niet te beteugelen neiging tot onafhankelijkheid. In ieder opzigt geheel strijdig met hunne landslieden in de vlakte, is aan deze bergbewoners alles leven, vuur en vlammen; zij zijn roovers van beroep, en steeds op de loer om buit te maken. Over het algemeen zijn zij van eene krachtige en gespierde ligchaamsgesteldheid, met een' dikken baard, die het onderste gedeelte des gezigts gekroest bedekt, maar dien zij nogtans zelden zeer lang laten worden; in tegenspraak met een' donkeren knevelbaard staan meestal helderblaauwe oogen, wier aanblik doorborend is en onderworpenheid eischt, die schitterend, maar ook wraakvonkelend, gelijk die van den valk, zijn, en waarin trotschheid op het woeste en verraderlijke bandietenleven spreekt. Daarbij getuigt een gloeijend rood, hetwelk door de olijfkleur heenschijnt, van hunne krachtige gezondheid; en verbeeldt men zich nu nog dit bandietenvolk met pistolen, dolken en een' scherpen pallas voorzien, welke wapens zij nooit, zelfs niet in hunne woningen, afleggen, dan heeft men eene getrouwe afbeelding van hen. De Curdistansche vrouwen voegen geheel bij de woeste en stoutmoedige mannen; bergnimfen in hare jeugd, en beminnelijke, lagchende lichtbruine meisjes, worden zij in hare middelbare jaren Amazonen, die hare mannen op al hunne strooptogten verzellen. Met het vijftiende of twintigste jaar zijn zij in haren schoonsten bloei, maar in het vijfentwintigste begint hare schoonheid,. ingevolge van hare levenswijze, reeds te verwelken. Steeds te paard, rijden mannen en vrouwen met dezelfde koenheid en bekwaamheid, en weinig paarden in de wereld zullen de Curdistansche evenaren in het bestijgen der steilste hoogten, en de gevaarlijkste hellingen af te galopperen. De Curdistanners hebben eene ongemeene liefhebberij voor de antilopenjagt, en slaan in de drift van het vervol- | |
[pagina 209]
| |
gen geen acht op den grond, dien zij overrennen; stoutmoedig springen zij over afgronden heen, zonder eenig ongeluk te krijgen. Merkwaardig is het nog bij de Curdistansche paarden, dat zij, hetgeen anders bij de bergfokkerij het geval niet is, gemeenlijk groot van gewas zijn; daarbij zijn zij zoo fraai en levendig als onvermoeid en mak. |
|