Loritus.
(Anecdote van een' Geleerde.)
Hendrik loritus, dien men, naar zijne geboorteplaats Glaris, gewoonlijk glareanus noemde, stierf, als Professor der Philosophie, te Bazel in het jaar 1536. De historia litteraria gedenkt zijne vereerende verbindtenis met den beroemden erasmus van Rotterdam. Eens was de Universiteit, tot welke hij als Hoogleeraar behoorde, in niet geringe verlegenheid wegens den rang, die hem bij eene openbare plegtigheid moest aangewezen worden. De geleerde loritus was geen Doctor, maar niettemin was hij Professor der Wijsbegeerte, en Keizer maximiliaan, die zijne verdienste naar waarde wist te schatten, had hem met den lauwerkrans en met eene gouden eereketen versierd. Onder de Doctoren, zoo beweerden zij, die dezen graad bezaten, mogt loritus geene zitting hebben, en zich onder hen, die slechts Magister waren, te plaatsen, hiertoe kon de man, die toch ook zijne waarde gevoelde, niet besluiten. Men kent immers de rangkrakeelen, die in deze gouden eeuw der etiquette maar al te dikwerf tusschen de geleerde heeren voorvielen. Niemand waagde, in dit moeijelijk geval eene beslissende uitspraak te doen. Glareanus besloot, het vraagstuk, dat aan zijne heeren ambtgenooten zooveel zorg en moeite kostte, zelf en op zijne eigenaardige wijs op te lossen. Op zekeren ochtend, toen eene Doctors-promotie beginnen zou, kwam hij op eenen ezel, dien hij daartoe in eenen aan de Universiteit behoorenden molen gehuurd had, in de gehoorzaal rijden. Men kan ligt denken, welk een gelach de verschijning van zoo zonderling een' ruiter verwekte. Sommigen meenden, dat loritus glareanus stapelzot geworden was; de beter beradenen dachten wel, dat de man, die als een eerste spotter bekend stond, met zijn' graauwen Rosinante iets anders bedoelde. De Rector der Universiteit,
die krachtens zijn ambt zich bevoegd en verpligt achtte naar de aanleiding tot zoo ergerlijk een tooneel te vernemen, riep hem voor zich. De studenten maakten al meesmuilende ruimbaan, en deftig trad graauwtje langoor voorwaarts. ‘Hoe durft gij u verstouten,’ vroeg de Rector, ‘hier in deze achtbare zaal op zoo wonderlijk eene manier te verschijnen?’ - ‘Dat heb ik alleen gedaan,’ hernam de Professor, ‘om ten minste eene plaats te