de andere gewesten van Midden-Amerika het jaar in zes maanden van nat en zes maanden van droog weder verdeeld is. Deze kracht der vegetatie wordt echter uiterst bezwaarlijk voor de reizigers. Daar de wegen er voor muilezels niet bruikbaar zijn, moet men zijne toevlugt nemen tot Indianen. Twee dier lieden vervaardigen alsdan eene soort van zitstoel, die door een' lederen riem vastgehouden wordt, aan welken zij dien dragen. Op deze wijs legt men drie tot vier Fransche mijlen daags af. Ook de moeijelijkheid om de vogels te droogen is zeer groot, en ik heb daartoe steeds vuur te hulp moeten nemen. Ik vond den Paauw-Couroucou het eerst op den 4 October, acht mijlen van Toban, in bosschen met zeer hoogstammige boomen, waar de zon nimmer door het loof dringt, en waar dienvolgens ook aanhoudend eene vochtige en zeer onaangename koude heerscht. Hier heeft deze prachtige vogel zijn verblijf gekozen; doch niettemin zoekt hij des morgens de zon. Alsdan echter is het onmogelijk hem te schieten; want hij moet, om de warmte te genieten, tot op de hoogste takken der boomen stijgen, waar geen geweer hem ligtelijk bereiken kan; of, zoo zulks al het geval ware, zou de overgroote menigte van slingerplanten het getroffen dier beletten naar beneden te vallen. Men moet derhalve tot 10 of 11 ure wachten, wanneer de vogel lager in het bosch daalt. Er zijn slechts twee middelen om hem te schieten: men moet of naauwkeurig het geschreeuw van zijn wijfje nabootsen, waarmede men hem tot binnen bereik van het schot kan lokken; of men moet den boom opzoeken, waaraan de vrucht groeit, met welke hij zich voedt: hij rukt er die al vliegende af; doch, daar hij van deze vruchten eene menigte verbruikt, vindt men ligt gelegenheid om hem te treffen: andere wijs van jagen baat hier niet. Gewoonlijk houdt de vogel zich stil en laat zich niet hooren, en hem altijd in de natte bosschen te vervolgen, is onmogelijk. Het
mannetje van den Couroucou gelijkt in het eerste levensjaar naar het wijfje, met het eenig onderscheid, dat hij aan het benedendeel des buiks eenige roode, met grijs gemengde vlekken heeft, en dat zijne zes staartvederen wit zijn, terwijl die van het wijfje zwarte strepen hebben. De volwassen, dat is drie jaren oude Couroucou blijft slechts een vierendeel jaars lang in zijne volle pracht; want de schoonste en langste vederen gaan uiterst ligt verloren, en kwetst men ze al niet met het schot, zoo worden zij toch in het vallen tusschen de takken beschadigd.