| |
| |
| |
De septemberfeesten te Brussel, 1847.
Wij bevonden ons te Brussel, en wel op een tijdstip, dat de dusgenoemde Septemberfeesten kort op handen waren, en aanvankelijk was het ons doel niet, die festiviteiten bij te wonen. De gebeurtenissen van 1830 en alles wat daaraan voorafging of daarop volgde laten voor den opregten vaderlander te treurige herinneringen van verschillenden aard achter, dan dat hij zou kunnen wenschen het feestelijk aandenken der Septemberdagen van 1830 voor zich te verlevendigen. Twee redenen bewogen ons echter de stad niet te verlaten: de eerste bestond in het bijzonder belang van ons zelven; de tweede in de bijkomende omstandigheid, dat er op den 28 September een groot spiegelgevecht nabij Brussel stond gehouden te worden, welk zeldzaam voorkomend schouwspel wij gaarne wenschten te zien. Het aanvankelijk gevormd plan werd alzoo veranderd en wij besloten te blijven.
Dit nu eens vastgesteld zijnde, kwamen wij overeen, om elkander met geene onaangename herinneringen aan de misslagen en verkeerde maatregelen van eene voormalige Regering of de ondankbare en weerbarstige gedragingen der Belgen te kwellen, en de festiviteiten als bloote kermisvertooningen, met de staatkunde niets gemeens hebbende, bij te wonen. Slechts ééne enkele reize verbrak een onzer de gemaakte overeenkomst. Het was op den avond, toen het eerste militaire concert op de place de la Montagne onder de vensters van ons logement werd uitgevoerd en het aanzienlijk plein met duizenden van aanschouwers was gevuld. Het orchest speelde de zoogenaamde Brabanconne, (die ik niet gaarne voor ons bekend Volkslied, wat de melodie betreft, zou willen ruilen) toen een van ons, bij het handgeklap der menigte, zich ontvallen liet: ‘Nu vieren zij het feest der revolutie, en wij doen dit hier, in stilte, over onze bevrijding.’ Een gezegde, hetwelk ten vernieuwden bewijze verstrekt, hoe men ééne en dezelfde zaak uit verschillende oogpunten beschouwen kan.
Ik heb geen oogmerk om die festiviteiten te beschrijven. Wedrennen, boog- en buksschieten, balspel, volksdansen, muzijk, vuurwerk en illuminatiën zijn te bekende zaken en te dikwerf beschreven, dan dat eene vernieuwde ver- | |
| |
melding daarvan eenig belang kan wekken; en ik maakte meer dan eens de opmerking, dat eene pompeuze vermelding van deze en dergelijke volksvermaken de wezentlijkheid verre achter zich laat. Ik treed derhalve desaangaande in geene voor den lezer welligt vervelende détails, ten einde mij meer tot de feestvierende menigte zelve te bepalen.
Wij leefden thans in de herinnering der revolutiedagen; maar (eerlijk moet ik het bekennen) het gedrag des volks, in grooten getale, ja bij duizenden, van alle oorden des lands, naar de Hoofdstad gevloeid, was in geen opzigt revolutionair te noemen, en dat, wat men gewoon is met den naam van geestdrift te bestempelen, is mij bij niet ééne gelegenheid voorgekomen. Ik gewaagde zoo straks van het handgeklap, na de uitvoering der Brabançonne; maar ik moet tevens verklaren, dat ditzelfde teeken van goedkeuring elk uitgevoerd wordend muzijkstuk te beurt viel, en geenszins de Brabançonne par excellence. Laat, hier te lande, bij eene heugelijke feestelijkheid, het volk op de been komen; alligt hoort men dan, klinke het wel niet altijd even welluidend, het Volkslied van tollens; maar ik heb, gedurende de vijf feestdagen, niet ééne maal het Belgisch Volkslied en zelfs geen gezang in het geheel hooren aanheffen. Over het algemeen trof mij - hoe zal ik het beter noemen? - de bedaardheid des volks. Slechts ééns ontmoette ik een persoon, die niet volkomen nuchteren scheen, over dag, en nog éénmaal, des avonds, twee militairen, die het potteken Leuvens welligt wat te ernstig hadden aangesproken, en dat onder zoo vele duizenden boven de bevolking eener volkrijke stad! Op den avond van het Volksbal, op de place du grand Sablon, stond het aantal der danslustigen niet in verhouding tot dat der toeschouwers; maar men hoorde er geen volksgejoel of geschreeuw, en bij de groote en indedaad schoone illuminatie, op den regtuitloopenden boulevard du Jardin botanique, waar tienduizenden zich bewogen, wandelde die menigte menschen alsof zij ter begrafenis gingen. Wij vergeleken daarmede de woelige, wel eens al te woelige,
volksbewegingen, bij dergelijke groote illuminatiën, te Amsterdam b.v., en de voorname rol, die de jeugdige bevolking inzonderheid, soms lastig genoeg, daarbij spelen kan, het dansen, vliegen en schreeuwen langs de straten, het werpen met voetzoekers en wat niet al, zoo als wij dit meermalen ten onzent zagen, maar hier - en wel bij een zoogenaamd volksfeest - daarvan weinig of niets bespeu- | |
| |
rende. Het eenige, dat onze bijzondere aandacht trok, was de bijeenverzameling van het eigenlijk gezegde volk in bierkelders of bierhuizen, en dat wel zonder onderscheid van mans of vrouwen; maar, hoe vele van die plaatsen ook langs onzen weg lagen, nergens werd de orde gestoord, en elken avond, wanneer de klok elf had geslagen, heerschte er op de straten eene stilte, die in de Hollandsche steden een uur later naauwelijks gevonden wordt. Dit had zelfs plaats op den avond van de groote illuminatie.
Wij wenschten de kerkelijke plegtigheden, die voor de gesneuvelden in 1830 telken jare worden gehouden, in oogenschouw te nemen, en begaven ons naar de St. Gudule. Het schip der kerk was met militairen, geestelijke personen en burgerlijke gezagvoerders bezet; maar het getal der leeken, die aan de lijkdienst kwamen deelnemen, was voor eene stad, wier bevolking in deze dagen schier tot de helft vermeerderd mogt geacht worden, hoogstonbeduidend. Dit trok onze aandacht en onze bevreemding tevens, en gaf aanleiding tot de vraag: ‘of het vaderland hen, die daarvoor gevallen waren, in een tijdsverloop van zeventien jaren schier vergeten kon?’ Deze vraag vond eenige beantwoording, toen wij daarna, op de place des Martyrs, (een plein, dat niet ongelijk is aan eene groote binnenplaats van een oud-Hollandsch zoogenoemd hofje) de begraafplaats bezochten der gesneuvelden in de Septemberdagen van 1830. Dáár rusten zij, ten getale van ongeveer vijfhonderd, en hunne namen, nevens de plaats hunner geboorte, zijn in een aantal marmeren tafelen gebeiteld. Het is zoo, een aantal Belgen vonden wij hier vermeld; maar schier evenveel vreemdelingen van allerlei natiën, volken en tongen, en onder dezen Nederlanders, te Amsterdam, Arnhem, 's Bosch enz. enz. geboren! Eene Française, die nevens ons de begraafplaats bezocht, vond er den naam van eenen haar bekenden Parijzenaar en, met Fransche luchthartigheid, scheen het haar meer belang in te boezemen dan haar te bedroeven, dat zij nu wist, waar haar jean baptiste toch wel eigenlijk beland was! - Overigens kon men gaan waar men wilde; want, ofschoon de begraafplaats alleen gedurende de Septemberdagen voor het publiek toegankelijk is, wordt zij, althans nu, schaars meer bezocht.
Maar is dit wel vreemd? De meeste, zoo al niet alle Staatsomwentelingen zijn het werk van weinigen, wien het geringe moeite kost, om, door genoeg bekende middelen, de menigte
| |
| |
en onder die menigte de fortuinzoekers in beweging te brengen en te houden, tot dat het doel bereikt is. Te midden van al die woelingen blijft de eigenlijk gezegde natie onzijdig en lijdelijk den stroom der gebeurtenissen volgende. Is hieruit niet de weinige belangstelling der volken in die zoogenaamde revolutiefeesten gereedelijk te verklaren? vooral, wanneer de revolutie niet gaf wat zij beloofde, en menigeen er ernstig over nadenkt: ‘dat men toch verstandiger gehandeld had met de revolutie geheel achterwege te laten; omdat... en omdat...’ Al welke omdat's voornamelijk op geldelijke deficits of vermindering van welvaart nederkomen! In dien zin toch heb ik menig een Belg hooren spreken, en was er de revolutie niet, ik twijfel, of men er thans naar zou verlangen. Zij heeft hier en daar, vooral bij het volk, ervaringen doen ontstaan, die door geene Septemberfeesten kunnen weggenomen worden, en vanhier laat zich de algemeene onverschilligheid en het gebrek aan belangstelling des volks in al die feestelijkheden - geestelijke zoo wel als stoffelijke - gemakkelijk verklaren.
De meeste levendigheid bood het Balspel aan; maar die levendigheid was meer te zoeken in het eigenaardige van dit volksvermaak, dan in de vaderlandlievende gevoelens der behendige balwerpers. 't Was eene gewone kermisvertooning en niets meer; maar toch eene kermisvertooning, waarbij het zeer ordelijk en bedaard toeging.
Die zelfde bedaardheid merkten wij op, waar Koning leopold zich hier of daar vertoonde. Wanneer Koning willem II op deze wijze, bij eene plegtige gelegenheid, hier te lande, zoo bedaard werd begroet, dan geloof ik, dat men de ontvangst, niet ten onregte, koel zou noemen. Even bedaard waren ook de buigingen van den naar 't mij toescheen, niet in blakenden welstand verkeerenden Vorst, wanneer hij het bescheiden gejuich der menigte beantwoordde.
Over het geheel ontbrak er aan de Septemberfeesten beweging noch volkstoeloop; maar de ware feestvreugde der bevolking was gelijk aan het schijnsel van de zon op een' mistigen Decemberdag. De vurigste vaderlander, de warmste vriend van oud-Holland vond nergens eenige aanleiding tot ergernis, of den geringsten grond om den voormaligen landgenoot zijne feestvreugde te benijden.
Ongewoon, en daardoor vooral treffend, was voor ons het spiegelgevecht, tegen de hoogten en het plateau van Lint- | |
| |
hout, door ruim 20,000 man voetvolk en ruiterij, en met meer dan 50 vuurmonden, geleverd. Het schoonste weder begunstigde dit schitterend wapenspel. Wij verdeelden ons, om de aanvallers zoo wel als de verdedigers der genoemde hoogte, van waar men een heerlijk uitzigt geniet, te vergezellen. Het ontbreekt mij aan genoegzame militaire kennis, om dezen pseudo-veldslag te beschrijven; maar de herinnering aan al die militaire manoeuvres, die marschen en contramarschen, die charges der ruiterij, die stormen met geveld geweer, dat losbranden der musketten, en het vreeselijk donderen van het geschut, in de laatste oogenblikken van den gewaanden strijd, aan den voet der tribune, waarop de aanschouwers gezeten waren; - dit een en ander zal nimmer uit mijn geheugen gewischt worden. Het was een groot, imposant en eenig schouwspel, wel waardig dat wij ons vertrek uit Brussel daarom alleen eenige dagen hadden uitgesteld. Wij hadden thans een volledig denkbeeld verkregen van alwat de krijg in zijne verschrikkingen wezen kan.
Thans waren de Septemberfeesten afgeloopen en verlieten vreemdelingen en landgenooten Brussel. Vóór tweeëntwintig jaren verliet ik die stad in laatstgenoemde, thans in eerstgenoemde betrekking, en openhartig beken ik, over die verandering van betrekking niet het minste leedwezen gevoeld te hebben, toen ik de tegenwoordige Hoofdstad van België verliet, om mij, langs den in menig opzigt bekoorlijken spoorweg, over Charleroi, naar Namen te begeven.
warnsinck. |
|