Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
Het kwikzilver blijft zoo lang in beweging, tot dat het zijn waterpas gevonden heeft: zoo gaat het thans ook, in Europa, met de denkbeelden. Pruissen heeft in deze verstandelijke beweging een opmerkelijk deel. Berlijn is voor den buitenlander, die het met eenen tusschentijd van ettelijke jaren bezoekt, een voorwerp van belangrijke studie en van niet geringe verrassing. Welke veranderingen ondergaan er niet de gemoederen en de zaken in zoo kort een tijdsverloop! En zulks niet alleen onder de klassen, bij welke vooruitgang evenzeer behoefte als beijvering is, maar zelfs in de kringen, waar onveranderlijkheid eene noodzakelijkheid van den stand en eene voorwaarde van het aanwezen schijnt te zijn. Deze rasse bedrijvigheid des levens doet zich te Berlijn nergens sterker opmerken dan bij Prinses amalia van Pruissen, om welke, in deze denkende stad, alle verstand, alle wetenschap, alle wijsbegeerte als om hun midden- en aantrekkingspunt graviteren. - Prinses amalia is uit het vaderland van göthe: zij is in de begrippen van het philosophische Germanismus uit het laatst der vorige eeuw opgevoed; zij sluit zich, zoo ver zulks voor eene vrouw doenlijk is, aan de groote beweging, aan den veelvermogenden verstandelijken arbeid aan, die als een alvermeesterende vloed over Duitschland zich verspreidt, alles overstroomende of omverwerpende, wat hem in den weg staat. In hare salons verdringen elkander geleerden, professoren, reizigers, poëten, philosophen, prinsen, staatslieden, alle talenten, alle beroemdheden: Vorst pückler-muskau, zoo bekend door zijne excentriciteiten, zijne reizen en geschriften; plato tschitratcheff, met den antinoüs-kop, die de vreeselijke Kivas-expeditie uit liefhebberij heeft bijgewoond; rauch, de beroemde beeldhouwer; krüger, de groote veldslagschilder; encke, wiens uitgebreide kunde nog door zijne bescheidenheid verhoogd wordt; gall, wien men ten deele den nog jongen roem van le verrier te danken heeft. Men hoore, met welk eene achting hij van de wiskunde spreekt, dien gids, waaraan men zulk een vol vertrouwen schenken kan; hoe hij de bekrompenheid veroordeelt, welke kleingeestige volksjaloezijen zoo gaarne in het heiligdom der wetenschap zouden willen invoeren, der wetenschap, die slechts één gemeenschappelijk vaderland, de wereld, heeft, en slechts éénen hartstogt, de waarheid, behoorde te hebben. In den hoek aan dat vensterraam houdt een grijsaard van een zwak voorkomen, met | |
[pagina 92]
| |
een schrander gelaat en eene breede, witte das, die de tijden van het Directoire herinnert, om den hals, de aandacht van eenen talrijken kring hoorders geboeid: aan de bewegelijkheid van het oog, aan de levendigheid der gebaren, aan de volkomene helderheid van taal en voordragt, aan den rijkdom en de diepzinnigheid der aanmerkingen herkent men eenen meester. Deze grijsaard, wiens geestkracht zijne 77 jaren in niets hebben kunnen krenken, is Pruissens glorie, is de hoogste persoonlijkheid in Europa sints cuvier gestorven en chateaubriand's roemrijke stem verstomd is: het is de Heer van humboldt. De beroemde schrijver van den Kosmos is te Berlijn, wat göthe te Weimar was, eene soort van levend meesterstuk, een werktuig van het ingewikkeldste en verwonderlijkste zamenstel, waaraan zelfs niet het kleinste rad ontbreekt. De lieveling van wijlen den vorigen Koning van Pruissen, is humboldt ook de vriend van den tegenwoordigen Koning gebleven; hij is aan den troon de voorspraak aller verstandelijke belangen. De menageriën van den Thiergarten en van het Paauweneiland, de kruidtuin te Berlijn, het magnetische Observatorium te Charlottenburg, zijn inrigtingen, die door eenen ijver, vurig als de jeugd, onvermoeibaar als de reine liefde tot de wetenschap, ingegeven, uitgevoerd, voortgezet, verrijkt geworden zijn. En beschouwt men hem slechts alleen uit het oogpunt van den man der wereld, hoe aanlokkelijk, hoe geheel zonder wedergâ doet hij zich dan niet voor! Hoe maakt hij zich van het onderhoud meester, beheerscht het, doet het schitteren! Geen grond is zoo mager of dor, op welken hij geene onbekende oase weet te vinden; geen horizon zoo beperkt, waarin hij geen door niemand vermoed vergezigt weet te openen. - Men kan zich geen begrip maken van het moeijelijke, om met den Heer van humboldt een gesprek in het openbaar uit te houden. Is men niet met de uiterste juistheid, de strengste logica, en boven alles met een à-plomb begaafd, dat niet aan het wankelen te brengen is, zoo wordt men onvermijdelijk het offer van dezen geest, die er zich een moedwillig spel, soms zelfs een wreedaardig spel uit maakt, bewijs van zijne groote meerderheid over anderen te geven, door hen in hunne naaktheid ten toon te stellen. De Heer van humboldt komt u onder de betooverendste vormen te gemoet, met den hoed in de hand, als de Fransche Gardes te Fontenoy, en maakt u door zijne verleidelijke zacht- | |
[pagina 93]
| |
moedigheid stout, omstrikt u echter allengskens meer en meer, tot dat hij u volkomen in zijn greep gevat heeft; dan buigt, ja overweldigt hij u, en zet u den voet op de keel, eer gij nog tijd gehad hebt om genade! te roepen. Doch daarna reikt hij u met ironie de hand toe, om u weder op te helpen, en is ook minzaam hulpvaardig om uwe wonden te verbinden. - De Heer van humboldt is een bijna dagelijksche gast aan de koninklijke tafel. Wanneer de doorgaans opgeruimde en tot mededeeling genegene geest des Konings, door de herinnering aan de eene of andere der oud-Duitsche boutades, waarvan de professoren der universiteiten of de leden der akademie van wetenschappen hem niet verschoonen, verdonkerd is, zoo wordt het humboldt's taak, het doorluchtig voorhoofd weder te effenen. Zulk een ontevreden zwijgen in zijn centrum aan te tasten, zou slechts de taktiek van een gewoon hoveling zijn. Niet aldus de Heer van humboldt; hij laveert; behendig gaat hij van het indirecte in het directe over. Hij spreekt den eersten den besten aan; wie het zijn mag is hem onverschillig; hij zou, vereischte zulks de nood, met zichzelven spreken, want op het voorwerp van zijn spreken komt het niet aan. Onbeduidende algemeenheden voeren tot iets meer bijzonders; dit weder tot anecdoten, en anecdoten zijn humboldt's rijksgebied, zijn slagveld, zijn trinmf. Aan zekere teekenen bemerkt hij weldra, dat 's Konings oplettendheid gaande gemaakt is. Dan verdubbelt zich zijne levendigheid; hij stort ze uit in de kluchtigste, vrijste, gewaagdste, schilderachtigste historietjes, die hij in het Duitsch of in het Fransch, somwijlen afwisselend in beide talen verhaalt, vertellingjes, van welke niemand gewaagd zou hebben het initiatief op zich te nemen, en die slechts hij alleen weet voor te dragen en het al te sterke effect daarvan met onbeschrijfelijke kunst te verzachten. Bijna altijd wordt de moedwillige grijsaard door een schaterend gelach des Konings afgebroken. - Een der merkwaardigste tooneelen en der uitgelezenste verstandelijke verlustigingen was het, dezen onzen humboldt, gedurende zijn verblijf te Parijs, met eenen anderen man te zien worstelen, die mede met een ongemeen natuurlijk verstand, eene onbedenkelijke slimheid begaafd, en insgelijks een geweldige, koelbloedige spotter is, die zoo veel geest en vernuft als iemand ter wereld bezit, die met alles gemeenzaam geworden is, met het | |
[pagina 94]
| |
ongeluk en met de grootheid, en die, te midden van dit spel der fortuin, zijns gelijken heeft leeren kennen, trotseren en aan den band leiden, die in de staat- en in de zedekunde, in de wijsbegeerte en in de stellige wetenschappen, alles weet, wat men weten kan, en die in zijn bijzonder leven zoo eenvoudig gebleven is, als hij diep en doorkneed is in zijn opentlijk, kortom met - lodewijk-filis. - De Heer van humboldt spreekt voortreffelijk en spreekt gaarne. Deze hartstogt is bij hem zoo sterk, dat hij zich nooit heeft laten portretteren, omdat het hem niet mogelijk was, gedurende den daartoe noodigen tijd te zwijgen en zich stil te houden. Bijna zou men het niet voor mogelijk achten, dat de schrijver van den Kosmos, in het centrum, waarin hij leeft, zich geenszins in schitterende omstandigheden bevindt; en echter is dit het geval. Hij is arm, even als chateaubriand, en om dezelfde reden. Zijn geheele vermogen heeft hij aan de groote reizen opgeofferd, welke hij op eigene kosten, met onvermoeiden ijver, in Amerika, in Siberië en elders gedaan heeft. - Als eene laatste eigenaardigheid moet men nog van hem aanmerken, dat hij, gelijk newton, zijn geheele leven lang zich beijverd heeft, vrij van menschelijken hartstogt te blijven, en dus der wetenschap Vestalendienst gewijd heeft. - De Heer van humboldt is eene inlijving van het Germanismus in het Gallicismus; en moeijelijk kan men bepalen, tot welke der beide natiën hij meer regtstreeks behoort. Voor 't overige is het niet bloot de strekking van zijnen geest, die hem met Frankrijk verbindt: zijne moeder was, althans van afkomst, eene Française. Zij behoorde namelijk tot eene dier koloniën, die, door de intrekking van het Edikt van Nantes uit Frankrijk verdreven, zich in Duitschland hebben nedergezet, waar zij nog heden ten dage den typus, de traditiën, de taal hunner voorouders bewaren en er hunne hoedanigheden doen waarderen.
Nevens deze schildering, door eenen Franschman gegeven, zal het misschien niet ongevallig zijn te vernemen, hoe een Noord-Amerikaan verslag doet van eene zamenkomst, welke hij met den grooten reiziger gehad heeft. Het is de Heer stephens, die zelf in zijn vaderland onder den naam van den grooten reiziger bekend is, en in den afgeloopen zomer, als vicepresident der Nieuw-Yorksche Ocean Steam- | |
[pagina 95]
| |
navigation-Company, aan boord van den Washington, diens eerste reis naar Europa medegedaan heeft. Zie hier hoe hij van zijn bezoek in de te Nieuw-York uitkomende Literary World van 2 October 11. verslag doet: Omstreeks zonsondergang op den eersten Julij reed ik, door de Brandenburger-poort, waarop de wagen van de Godin der Overwinning prijkt, Berlijn binnen, langs de prachtige huizen der breede Linden-laan, over het slotplein met het kolossale paleis en met de overige gebouwen, welker bouwkunstige schoonheid in Europa bijna zonder wedergade is, naar het Hotel de Russie, waar ik mij, na den langdurigen rid op den spoorweg van Hamburg naar de Pruissische hoofdstad, de rust eens regt goed liet smaken. Ik was met den Washington, dien pionier der stoomvaart tusschen Bremen en Amerika, den Oceaan overgestoken, en doorvloog nu het Europesche vasteland, voornemens, na nog een uitstapje langs den Rijn gedaan te hebben, het terugkeerende stoomschip te Southampton weder te ontmoeten. Ik had slechts éénen dag voor Berlijn af te zonderen, en te Berlijn slechts één voorwerp, dat ik boven alle andere wenschte te zien - dit was humboldt. De stad kon ik toch altijd andermaal bezoeken, en de prachtwerken harer bouwkunst waren van blijvenden aard; maar het was mogelijk, dat hij er dan niet meer zijn zou. Den volgenden morgen vroeg bezocht ik den Heer donaldson, onzen gezant, en vernam tot mijn uiterst leedwezen, dat humboldt te Potsdam bij den Koning en uit hoofde zijner zwakke gezondheid niet in staat was bezoeken aan te nemen. Gelukkigerwijs trof ik naderhand den Heer van rönne, gewezen gezant van Pruissen in de Vereenigde Staten, aan, die, toen ik hem toevallig van mijne teleurstelling sprak, mij in de rede viel met de betuiging, dat ik volstrekt Berlijn niet verlaten mogt, zonder Baron humboldt gezien te hebben. Tevens keek hij op zijn horologie, verwittigde mijnen bediende, dat de spoortrein ten 12 ure naar Potsdam vertrok, schreef ijlings eenen brief van aanbeveling, en dreef mij, zonder mij den tijd te laten om hem te bedanken, naar mijn rijtuig. Een snelle draf bragt mij nog ter regter tijd aan het station; in drie kwartier uur tijds was ik in Potsdam, en, eer ik van mijne verrassing nog regt bekomen kon, stond ik in humboldt's woning, in een' vleugel van het koninklijk slot, waar eens de groote frederik zijn verblijf | |
[pagina 96]
| |
gehouden heeft. Hier is humboldt op den laten avond van zijn leven, na jaren van moeijelijke reistogten, van zielsen ligchaamsinspanning, de gast en vriend zijns Konings; eene belooning, welke Vorst en onderdaan gelijkelijk vereert. Aan den ingang zijner vertrekken werd ik andermaal in mijne hoop bedrogen, door de stellige verklaring van den bediende, dat de Baron heden volstrekt geene bezoeken kon aannemen. Om intusschen geen middel onbeproefd te laten, gaf ik mijn' aanbevelingsbrief en mijn kaartje over, en zeide, dat ik ten 2 ure weder aan zou komen. Bij mijne terugkomst onthief het gezigt, waarmede mij de bediende de deur opende, mij van alle verdere vrees. Hij wees mij in eene aangrenzende kamer, waar Baron humboldt mij met den vereerenden welkomstgroet te gemoet kwam, dat ik bij hem geen' aanbevelingsbrief behoefd zou hebben. Ik had mij van zijn uiterlijk voorkomen een geheel verkeerd denkbeeld gemaakt, en was niet weinig verbaasd, te zien, dat zijne hooge jaren hem onder hunnen last nog in het minst niet hebben nedergebogen. Bijna eene halve eeuw geleden heeft hij reeds de eerste plaats in het rijk der wetenschappen ingenomen, en sedert dien tijd, als 't ware van eenen door hem beklommen troon, de geleerden op het pad der natuuronderzoeking voorgelicht en de knapen op de schoolbank onderwezen. Zijn naam schittert reeds in de geschiedboeken van een geslacht, dat voorbijgegaan is; zijne heerschappij en zijn roem zijn bereids zoo oud, dat ik, tot op het tijdstip, waarop ik hem van aangezigt tot aangezigt aanschouwen mogt, hem bijna hield voor eene gestalte uit de Geschiedenis, die tot het verledene behoorde; en zelfs nu, in de stille eenzaamheid van het paleis, kon ik mij niet onthouden tot hem op te zien als tot iets monumentaals, waaraan de nakomelingschap den tol van haren eerbied komt betalen. Hij is thans bij de tachtig jaren oud, maar ziet er uit alsof hij nog vele jaren jonger was. Van gestalte is hij eer onder de middelbare grootte dan daarboven, en van eenen ligchaamsbouw, die hem in zijne jeugd waarschijnlijk bij uitnemendheid in staat gesteld heeft, om de vermoeijenissen zijner bezwaarlijke reizen te verduren. Hij droeg eene eenvoudige zwarte kleeding, zonder eenig sieraad of ordesteeken, en met deze eenvoudigheid stemde de meubelering zijner kamers overeen. Hij leed nog onder de gevolgen eener | |
[pagina 97]
| |
ziekte, die hem aangetast had; maar de krachten van zijnen geest waren ongekrenkt gebleven. Hij sprak zeer vloeijend Engelsch, ofschoon met een' vreemden tongval, en de toon van zijn onderhoud herinnerde aan den Heer gallatin, die een zijner oude vrienden is, en dien hij mij verzocht zijnentwege te groeten. Humboldt's hoofd zou een geschikt voorwerp van studie voor eenen craneoloog zijn; hij is vol van aangezigt, en zijn oog schittert van verstand en van leven. Daar de overblijfsels van oude steden in Amerika het punt van zamenhechting onzer kennis waren, vormden zij ook natuurlijk het eerste voorwerp van ons gesprek; doch, toen hij van mijne betrekking met de stoombootlinie naar Bremen hoorde, gaf hij zijne blijdschap te kennen, mij in verband te zien met eene onderneming, die voor Duitschland van zoo veel belang was. Hij verklaarde den maatregel onzer regering, welke deze linie had doen aanleggen, voor wijs en goede staatsbestuurders waardig, alzoo daardoor voor een handeldrijvend volk, als het onze, nieuwe verbindtenissen geopend en het veld onzer ondernemingen uitgebreid moest worden. Hij zelf, zeide hij, gevoelde de levendigste belangstelling in het welgelukken van het aangevangen werk, overtuigd, gelijk hij was, dat geheel Duitschland een zoo regtstreeksch mogelijk verkeer niet ons wenschte; dat het eene menigte van allerlei fabrijkgoederen voortbragt, die met voordeel tegen de groote hoeveelheden onzer hoofdartikelen van productie ingeruild konden worden, zoodra door een drukker verkeer eene juistere en meer algemeene kennis van de wederzijdsche voortbrengselen en behoeften verkregen zou zijn; er bijvoegende, dat tusschen Duitschland en de Vereenigde Staten nimmer eenig gevoel van jaloezij aanleiding tot botsingen kon geven, maar dat integendeel hoe naauwer wij met elkander in verband zouden treden, zulks des te voordeeliger voor de beide landen zou zijn. Hij sprak veel van de groote werken aan de Duitsche spoorwegen, die Rijn en Donau, de Adriatische met de Noordzee moesten verbinden, en, zich door zijwegen naar alle nijverheid en kunstvlijt drijvende steden en landstreken uitstrekkende, als 't ware een net van gemeenschap zouden vormen, dat aan den vervoer van waren en reizigers naar de zeekust eene vroeger nooit als mogelijk onderstelde gemakkelijkheid zou bijzetten, en die inwoners van | |
[pagina 98]
| |
Europa ons nog nader zou brengen, welker blikken buitendien door genegenheid en belang bij voorkeur naar de Vereenigde Staten getrokken werden. Ofschoon ik wist, dat Baron humboldt lid van den Staatsraad is, had ik toch niet verwacht, dat hij, in zijnen hoogen ouderdom, en bij den arbeid, dien hij aan zijn groote werk, den Kosmos, wijdt, een aanmerkelijk deel zijner aandacht aan de staatkunde zou schenken. Ondertusschen scheen toch Pruissens staatkundige toestand, als ook die der overige wereld, het voorwerp te zijn, dat, bij voorkeur boven alle andere, zijne oplettendheid tot zich trok. Inderdaad ook was juist het oogenblik, dat wij beleefden, een keerpunt van veruitziend gewigt in de Pruissische geschiedenis. De langgewenschte Landdag, dien geheel Duitschland met gespannen verwachting te gemoet gezien had, was juist twee dagen vóór mijne aankomst gesloten geworden; hij had voor de eerste maal de afgevaardigden des lands in de hoofdstad bijeengebragt, en voor het oor des Konings waren de maatregelen zijner regering beoordeeld geworden. Groote staatshervormingen waren voorgeslagen en hadden onversaagde verdedigers gevonden. De debatten waren openbaar bekend gemaakt, en de stem eener vrijzinnige partij had door geheel Duitschland weergalmd. Baron van humboldt is zelf een liberaal, vol van een vast vertrouwen op het zegevieren van den vooruitgang en de verbetering, een bekende en geachte vriend dier groote staatspartij, wier verheven doel het grootste geluk der grootste menigte, de verheffing der lagere klassen, en de vermeerdering der som van menschelijke welvaart is; en terwijl hij in geheel de beschaafde wereld de maat des roems als reiziger en als geleerde ten boorde toe gevuld heeft, wordt hij in Pruissen daarenboven als een der wijsste en beste staatsmannen van dat rijk beschouwd en geëerd. Buiten Europa scheen hij het meeste belang te stellen in Mexico: hij kon niet zwijgen van onzen Mexikaanschen oorlog; zijne oogen waren aanhoudend op Generaal taylor en het Amerikaansche leger gerigt. Hij zeide mij, dat de Koning en de officiers, die hem omgaven, op eene zijner eigene landkaarten, den marsch onzer armee, van Corpus Christi af tot naar Palo alto en Resaca de la Palma, tot op het stormenderhand bemagtigen van Monterey en den bloedigen strijd van Buena Vista gevolgd waren. Zij had- | |
[pagina 99]
| |
den alle taylor's veldslagen mede geleverd, en waren thans, met aanteekening zijner standplaatsen op de kaart, nieuwe berigten wachtende. In Pruissen is de oorlog eene wetenschap; maar ook aldaar toonen Pruissische Generaals, en onder dezen oude krijgslieden, die deze wetenschap op de slagvelden van Europa bestudeerd hebben, hunne bewondering voor de door Generaal taylor bij Buena Vista aan den dag gelegde stoutheid en bekwaamheid, die met een handvol geregelde troepen en een gering aantal ongeoefende vrijwilligers, na het moorddadige vuur van een' geheelen dag, eene vierdubbele overmagt op de vlugt joeg. Voor deze bewondering, zeide mij humboldt, komen zij overal vrij en onbewimpeld uit. Tegenover de bitterheid en jaloezij der Engelsche drukpers was het voor mij verblijdend, van zulke lippen te hooren, dat de militaire aanvoerders van eene militaire natie zoo veel regt aan onze wapenen lieten wedervaren; terwijl humboldt's aanmerkingen over Generaal taylor's depêches en diens gedrag gedurende den oorlog zoodanig waren, dat een Amerikaan ze niet zonder inwendige trotschheid kon aanhooren. De Heer van humboldt sprak ook met grooten lof over prescott's werk betrekkelijk Mexico's verovering; hij zeî, dat ik, bij gelegenheid, uit zijnen naam, aan dien Heer kon verklaren, dat, naar zijn gevoelen, geen thans levend geschiedschrijver in Duitschland noch in Engeland hem evenaarde. Ik had bijna een uur lang in onafgebroken gesprek met den Heer van humboldt doorgebragt, toen de bediende binnentrad, om hem tot de koninklijke tafel te roepen. Voordat ik mijn afscheid nam, drong hij bij mij aan, dat ik nog eenige dagen te Berlijn vertoeven zou, om er nog meer kennissen te maken, met name om eenen voortreffelijken man te zien, dien ik volstrekt moest leeren kennen en aan wien hij mij eenige regels schrifts medegaf. De omstandigheden veroorloofden mij niet, dezen brief af te geven; doch ik had daarvoor het genoegen, het, in de Duitsche taal, met vaste, weluitgedrukte hand geschreven biljet, als een autograaf van humboldt en als gedachtenis aan eene mijner belangrijkste reisontmoetingen, met mij naar Amerika te kunnen brengen. |
|